Het was een weekend lang rustig, lekker gebalanceerd, in huis. We sliepen lang, er was geen ruzie met of tussen de tieners. We speelden een spelletje (1000-Bommen en granaten) namen voor het slapen een masker (klei, geen peel off) en zochten een leuke film (Sing 2) op Pathé-thuis die we alle drie wilden zien, een unicum in dit huis.
De ene dochter had er een wat mindere tijd opzitten. Iets met erachter komen dat sommige vriendinnen achter je rug om vervelende dingen zeggen. Jaloezie en liegen vanwege een jongen. Pubermeisjesdingen, zeg maar.
Maar het gaat nu beter. Ze kijkt vrolijke series, ‘skincare routine’ heeft minder bloedspoed, en ze facetimet alleen met meiden die wél weten wat echte vriendschap is. Ze lijkt zelfverzekerd. Met mij ging het fysiek wat slechter, maar sinds ik stopte met bètablokkers slikken, gaat het de goede kant op. “Hé hé”, dacht ik, terwijl ik met mijn bordeelslippers onder een deken op de bank lag en mijn prachtige dochters gadesloeg, “zijn we dan eindelijk in rustiger vaarwater beland?”
Niet bepaald. De dag erop kwam ik tot de ontdekking dat de andere dochter slecht in haar vel zat. Alarmbellen gingen zelfs af, geloof me: het was geen kattenpis. Kort daarna zat ik op zondagochtend bij de dierenarts, omdat onze hond Teddie een doosje leftover-Merci soldaat had gemaakt ’s nachts. Of ik, nadat de dierenarts haar geforceerd had laten braken, 216 euro wilde aftikken. Overigens bevatte de kots geen enkel chocoladespoor.

Vanaf dat moment moest ik om werkelijk alles huilen. Om de vriendin die in Den Haag woont en bij wie ik langs zou gaan, die besloot toch mijn kant op te komen omdat ik in de buurt van de dochter wilde blijven. “Ik moest je even zien en een knuffel geven.” Het gebaar ontroerde me, ik heb weinig mensen om me heen die die moeite nemen. “Ik ben nogal labiel en voel me tegelijkertijd doodop”, zei ik tegen Loes, een andere vriendin op het werk, die me na het nieuws ineens dagelijks opbelde.
“Ik dacht dat we in een relaxte fase kwamen met pap die duidelijk vooruitgaat. En dat ik eindelijk goed slaap. En dan heb je plotseling de hele week een knoop in je maag omdat je je zorgen maakt om het welzijn van je kind. Houdt het dan nooit op?”
“Ach meid”, zei Loes zuchtend. “Ik kan er niets mooiers van maken, mijn jongens zijn nu achttien en twintig en ik ga het niet sugarcoaten: het is eerder net begonnen dan dat het einde in zicht is, Maaike. Het extra zware is dat je het allemaal in je eentje moet doen.”
Ineens dacht ik aan een podcast (geen idee welke). Daarin zei iemand: “Je bent als moeder zo gelukkig als je ongelukkigste kind.” Dat is zo ontzettend waar. Dus het is leven met hangen en wurgen, vrees ik. Gelukkig heeft de hond niks aan het Merci-avontuur overgehouden. Elke ochtend vertel ik mezelf dat ik de boel meer op z’n beloop moet laten in plaats van in de weerstand te schieten. Dat laatste is een overlevingsmechanisme dat me ooit redde, maar in deze fase nauwelijks levenslust oplevert. Om het cliché te houden: count your blessings. Ik denk dat ik daar vandaag maar mee begin.
