Het is de eerste zaterdag van januari. Net als vrijwel alle zaterdagen ervoor – behalve in december, toen had ik het te druk – sta ik in de yogastudio voor mijn wekelijkse ballet barre-lesje.
De les is zoals altijd overboekt, want op het allerlaatst zeggen er altijd mensen af. Behalve vandaag, want begin januari gelooft iedereen nog dat die bikinibody er dit jaar écht gaat komen.
We staan bil aan bil en schouder aan schouder – een nachtmerrie voor iemand zoals ik. Ik heb een behoorlijk grote circle of comfort waar alleen goede bekenden in mogen.
Bij één nummer zegt de docente vier keer dat we diagonaal naar de barre moeten gaan staan in plaats van recht ervoor, omdat we anders de buurvrouw schoppen bij het achterwaarts omhooggooien van de benen. Mijn buurvrouw luistert er niet naar. Van rechts komt af en toe een zweempje oud zweet mijn neus in. Het is vroeg, dus de meeste mensen douchen ná hun work-out. Aan de overkant van de barre zucht iemand van de inspanning haar ochtendadem mijn kant op. Een andere dame legt per ongeluk haar hand op de mijne.
Met mijn 50 jaar ben ik een verwende Karen die hier bijzonder slecht op gaat. De tijd dat ik in clubs en drukke kroegen en tijdens concerten of, toen nog, Koninginnedag versmolt in mensenmassa’s, ligt ver achter me. Toen vloekte ik binnensmonds als iemand op mijn tenen trapte en hinkte ik met tranen in m’n ogen verder. Na een bierdouche douchte ik thuis gewoon nog een keertje en als iemand met consumptie praatte, richtte ik in de wc even de handdroger op mijn gezicht. Die wc had ik waarschijnlijk zijwaarts schuifelend met ingehouden buik en adem bereikt, waarbij er veel toevallig lichaamscontact was ontstaan met iedereen waar ik me langs moest persen.
Toen vond ik het heel normaal, nu moet iedereen lekker uit m’n aura blijven.
Een week na de drukke barre-les loop ik in het bos met mijn teckel. Ondanks de snijdende kou zie ik overal mensen joggen en in maillots moeilijk kijkend stretchen tegen bomen.
Achter me zwelt geluid aan. Er snelwandelt een groep luidruchtige dames van eind 50 mijn kant op. Een paar keer kijk ik bij wijze van statement geïrriteerd achterom (alsof iemand dat ziet). Ze zijn nog best ver weg, maar praten zo hard dat ik ze woordelijk kan verstaan. Ze gillen buiten adem naar elkaar over ene Esther, die een burn-out heeft maar wel een weekend met haar gezin naar de Beekse Bergen ging en gierend van pret in de wildwaterbaan was geweest -‘Ze zette het gewoon op Instagram!’-. Bijzonder ongepast, want je hebt een burn-out of je hebt hem niet.
Net als ik ‘Ik kom hier voor mijn rust!’ wil roepen, besluit de trainster, die was er blijkbaar ook, ze lijkt op Olga Commandeur, dat dit geen plek is voor koetjes en kalfjes of Esther en haar burn-out. Ze blaast oorverdovend hard op een fluit en maant iedereen tot doorlopen. Niemand uit het groepje durft meer iets te zeggen.
Gelukkig is het bijna Blue Monday en gooit iedereen zijn goede voornemens straks weer overboord. Heb ik weer ruimte aan de barre en stilte in het bos.
