Stevig omklem ik mijn fietsstuur, alsof het me sneller naar haar toe zal brengen. Nog een paar minuten fietsen en dan kan ik haar warme hand vasthouden. Ineens hoor ik mezelf hardop zeggen: “Mama!” Ik schrik ervan. Spontaan barst ik in huilen uit. Ik heb haar nooit mama genoemd. Mijn moeder noem ik altijd Elly.
Voordat Elly zelf kinderen kreeg, ergerde ze zich aan het ge-‘mammááá’ van andere kinderen. Daarom bleven mijn ouders, in het bijzijn van mijn twee jaar oudere zus Dokus en mijzelf, ‘Hans en Elly’ zeggen. Voor ons was het vanzelfsprekend onze papa en mama ‘Hans en Elly’ te noemen. Buitenstaanders vonden het soms raar, afstandelijk. Wij vonden het raar dat anderen hun ouders niet Hans en Elly noemden.
Op de salontafel in haar kamer liggen de afstandsbediening van de televisie, de MAX-televisiegids, een pen, enkele opengescheurde enveloppen en ansichtkaarten met lieve berichten. Ik pak de pen en gebruik een opengescheurde envelop voor de notities. Elly staart een tijdje voor zich uit. Dan zegt ze vastberaden: “Mijn haar moet goed zitten. Zoals nu, in een staartje omhoog.” Ik noteer: haar in hoog staartje. “Nog iets?” vraag ik haar. “Ik wil een vrolijk jurkje aan. Dat zal Hans vast leuk vinden”, voegt ze eraan toe.