Wachtkamers zijn altijd fascinerende plekken, zeker die van de dokter. Ineens zegt iedereen elkaar goedendag en doet verder vooral alsof hij of zij daar helemaal niet echt aanwezig is.
Tot je opgeroepen wordt. Al zeg je dan kennelijk weer geen gedag tegen de mensen die je net nog gegroet hebt. Een opmerkelijke mores. Als het mijn beurt is – ik kom om even bloed te laten prikken – zeg ik toch maar ‘fijne dag’ tegen de andere wachtenden. Wie op woensdagochtend om tien over acht bij de huisarts zit kan het ongetwijfeld gebruiken.

Bij binnenkomst in het kamertje mag ik een mouw opstropen en gaat er een elastische band om mijn arm. Dan zucht de vrouw, die zo een naald in mijn arm gaat steken, diep. Niet zoals je doet als je geïrriteerd bent wanneer je de trein net voor je neus weg ziet rijden. Maar meer kort en krachtig, zoals je doet wanneer je iets spannends te wachten staat en je je wilt opladen. Dat zou ik snappen als ik bij haar bloed moest afnemen, want dat kan ik helemaal niet, maar niet andersom. Tenzij het haar eerste keer zou zijn, maar dan begrijp ik de drie mensen voor mij niet die ik ook bij haar naar binnen heb zien gaan.
Ze steekt de naald in mijn arm, klikt het elastiek los en valt vervolgens van haar kruk. Even weet ik niet wat ik moet doen. Er ligt een vrouw op de grond, er steekt een naald in mijn arm en daaraan hangt een buisje dat zich in rap tempo vult met bloed. Is ze flauwgevallen? Is ze dood? Ik heb geen idee.
Omdat ik niet weet of het buisje overstroomt als het vol is en ik geen totaal bloedbad wil aanrichten, trek ik het eerst voorzichtig los. Of ik doe een poging daartoe, want trekken aan de buis maakt dat ook de naald verschuift. Trek ik die los, dan vrees ik dat ik alsnog alles onderspuit. Door mijn kin tegen de naald te drukken kan ik het buisje uiteindelijk voorzichtig lostrekken.
Inmiddels wordt, tot mijn grote opluchting, de vrouw op de grond weer wakker. Ik leg snel de buis met bloed neer en help haar overeind. “Volgens mij voel ik me niet zo goed”, zegt ze. “Nee, die indruk had ik al wel toen je omviel. Kan ik wat voor je doen?”, vraag ik. Ze zegt dat dat niet hoeft en dat ze zo even wat moet eten.
“Ben je soms bang voor naalden?” Ze kijkt me aan met een blik die het midden houdt tussen irritatie en verbazing en ik besef dat dit misschien niet het moment is voor grapjes.
Met een hoofd zo wit als sneeuw vult ze snel de twee laatste buisjes, haalt de naald uit mijn arm en plakt er een verbandje op. “Oké, je bent klaar”, zegt ze, en wijst naar de deur. Wankel staat ze op, het zweet parelt op haar hoofd, en loopt met me mee.
Als ik de deur naar buiten open hoor ik haar tegen de receptioniste zeggen: “Ik pleur zo van m’n kruk af. Heb jij iets met prik?” Toepasselijk.
Het beste van LINDA. direct in je mail? Meld je aan voor onze nieuwsbrief.
