“De mensen bij wie ik me kwetsbaar durf op te stellen, zijn op één hand te tellen. Maar dat is prima, ik heb liever een paar steengoede vrienden dan honderd oppervlakkige”, zeg ik met een vleugje trots tegen Joost, de psycholoog.
“Toch hoorde ik net, dat je vindt dat veel vanuit jou komt…” concludeert Joost. “Klopt”, zeg ik. “Weet je wat ik dan adviseer, Maaike? Doe eens helemaal niks, leun achterover. Kijk wie er jouw kant op beweegt.” Het klinkt wat zweverig, dus ik vraag: “Hoe bedoel je?”
“Ik heb bijvoorbeeld een vriend die altijd gezellig meegaat, maar nooit initiatief toont. Je weet wel: het aanhaak-type.” Ik lach. Verfrissend, een psycholoog met gevoel voor humor. “Hij blijft stil als ik geen contact opneem. En eerlijk gezegd, toen ik daarachter kwam, vroeg ik me af: heb ik zoiets nodig? Ik wil vrienden die mij ook benaderen en oprechte interesse tonen. Dat ze ook willen weten hoe het met mij gaat.”
Ik krijg het als huiswerk mee: loslaten en even geen initiatief nemen. Want dat is volgens Joost onderdeel van m’n eenzaamheid: geen gelijkgestemden om me heen en vrienden die weinig ‘geven’. Ik weet niet of ik die analyse deel. ‘Ach’, denk ik, die paar die ik heb, daar kan ik heus op rekenen.
Toch niet, blijkbaar. De vriend die altijd z’n weg naar mij vond als het slecht ging, zit al maanden in een betere omgeving. Ik ben trots op hem, maar als ik er over nadenk en onze chats bekijk, valt het op: de vraag of we een bakkie of hapje doen, komt bijna altijd van mij. Nu ben ik niet per se van het gelijk oversteken, maar als de balans helemaal doorslaat, ga je je afvragen of je een dode plant water geeft.
Ik leunde, zoals afgesproken, weken achterover. En er kwam niks, nada, niente. Niemand meldde zich. Een vriendin, die zelf geen idee heeft hoe het is om de eindjes aan elkaar vast te moeten knopen, beloofde wat spullen. Die bleven uit. Er kwam een sorry, maar ik dacht: wat maakt het eigenlijk uit? Het zijn maar spullen.
En nu zit ik, vier weken na de Joost-deal, redelijk gedesillusioneerd in zijn spreekkamer. Ik ben een paar dagen naar Lissabon geweest. Geen vriend(in) heeft gevraagd of gebeld hoe het was. Ik had er natuurlijk zelf iemand mee lastig kunnen vallen, maar dat was tegen Joost z’n regels in.
“Eigenlijk vind ik er niks aan, dat experiment van jou”, mopper ik. “Hoezo niet?” “Ik ben er achtergekomen dat die paar vriendschappen voornamelijk door mij in stand worden gehouden.” “Nou, dan heeft het dus wel gewerkt!” zegt Joost, terwijl hij van fierheid nog meer rechtop gaat zitten.
Ik klap cynisch in mijn handen en zeg: “Bravo.” Joost vraagt om een voorbeeld. Ik vertel over Lisa, die me met iets zou helpen, maar zelf in de knoop kwam met tijd, werk en gezin. “Ik neem haar niks kwalijk, want er zijn veel momenten geweest waarin ze wel tijd vrijmaakte. Het is denk ik een fase”, zeg ik.
“Maar wat Lisa jou in feite laat zien is: hoe druk ze is en wat er ook speelt de prioriteit ligt nu niet bij jou.” “Precies. Ze is net als ik, druk met werk, ouders en kind.” “Is zij ook alleenstaande moeder van twee?” Ik schud het hoofd. Ik voel dat hij belangen tegen elkaar afweegt maar… “Je kunt onze levens niet vergelijken”, zeg ik. Joost laat bewust lange stiltes vallen.
“Oké. Dus Lisa is een vriendin die je al jaren kent maar die nu geen tijd heeft, of maakt. Toch is dat een rode draad in je leven, dat mensen jou per definitie weinig prioriteit geven.” “Ja lekker dit”, zeg ik geïrriteerd. “Als je die wond opent, strooi er meteen nog wat zout bij.”
“Zie het als iets positiefs: je bent nooit te oud om nieuwe vrienden te maken. Het soort dat wél in je geïnteresseerd is.” Het uur is alweer voorbij, gelukkig. “Hey Joost, hoe gaat het nu eigenlijk met jou… echt?” vraag ik voor de grap als ik opsta.
Hij lacht met een zware, mannelijke haha. “Je bent mijn cliënt. Als we klaar zijn, wil ik je zeker tot vriend maken.” “Mag ik daar even over nadenken?” zeg ik, aangezien ik niet verwachtte dat hij mijn grap serieus zou nemen. “Want het moet wel van twee kanten komen, toch?” Hij knipoogt. Ik lach en trek de deur achter me dicht. Met zware benen fiets ik naar huis.
Daar staat de buuf op me te wachten in haar voortuin. “Ik heb de boel even voor je onder het afdak gezet, het begon te regenen.” Ach, misschien is dat ‘verre vriend, naaste buur’-cliché zo gek nog niet.
