Hij was niet m’n type, voor zover je dat op je zestiende weet. Met z’n lange, bruine haar leek Jaap in niks op de grote Viking over wie ik fantaseerde. Hij was negentien en hield van Soundgarden, terwijl ik onder een poster van Prince (in blauw pak met witte wolken) in slaap viel.
Jaap hoorde bij Suus d’r alternatieve grunge-vrienden. Ondanks smoezelige tie dye-shirts en ratten was Suus m’n beste vriendin. Qua groep hoorde ik officieel nergens bij. En ik was trots op m’n Zwitserland-status. Vrienden maak ik met wie het klikt, niet omdat je in m’n sportteam zit of we dezelfde kledingstijl hebben.
Jaap had, ondanks z’n geringe lengte, natuurlijk overwicht. Hij suste ruzies, kletste met iedereen en lachte vaak. Als je in een drukke kroeg in zijn buurt stond, voelde het veilig. Hij had charisma en verkering met een roodharige van een andere school. Op vrijdagmiddagen dronk de vriendengroep bier in de Tapperij, ik een Martini Bianco.
Ook rookte ik soms een joint met een paar anderen, onder begeleiding van Jaap, want die vond zestienjarigen daarvoor eigenlijk te jong. “Er moet iemand mee die wél helder blijft”, zei hij dan vaderlijk.
Ik houd van mijn vrijheid. Eenmaal onder invloed maak ik graag gebruik van de verdwijntruc. Dan zit ik óf op de fiets richting huis óf sta ik in een café te dansen. Jaap hield dat nauwlettend in de gaten. Checkte elke kroeg als ik verdwenen was en bracht me terug in de ‘veilige’ omgeving. Zijn omgeving.
Van die betrokkenheid raakte ik verward. Aan gevoelens gaf ik niet toe, hij was bezet. In die tijd hielden een paar vriendinnen er het motto ‘alles kan kapot’ op na, maar mij niet gezien. Te. Veel. Drama.
Tot die ene middag in de Tapperij. De kroeg liep leeg, want het was etenstijd, en ik was weer eens m’n jas kwijt. Zoeken gaat lastig als je aangeschoten bent. “Kom, ik zoek mee”, zei Jaap. Die hulppoging eindigde samen, hangend tegen een plakkerige stamtafel, de schouders tegen elkaar aan geleund.
“Neem mijn jas nu maar mee,” zei hij lief. “Nee, zo koud is het niet, het lukt wel.” Daarna liepen we samen naar buiten. Ik lachend, in een trui, Jaap die z’n jas voorzichtig tegen mijn buik duwde. “Pak gewoon aan, lieverd.”
“Dit loopt verkeerd af”, dacht ik, in een helder moment. “Nou dag!”, zei ik vrolijk. Al zwaaiend stak ik zomaar de weg over, richting fietsenstalling. Ineens werd ik ruw aan m’n elleboog getrokken. “PAS OP”, schreeuwde Jaap in paniek. Toen zag ik pas de stadsbus, die al remmend op me afkwam. Luid getoeter. “Oeps”, giechelde ik.
“Godverdomme. Je had wel dood kunnen zijn.” Hij vloekte nooit. Jaap stak een verontschuldigende hand op naar de buschauffeur die al hoofdschuddend weer langzaam optrok. “Dat scheelde heel, heel weinig, Maaike.”
Ik durfde hem niet aan te kijken nu hij zo dichtbij was, want ik lag met kloppend hart nog stevig in z’n houdgreep. Volledig in de war fietste ik daarna naar huis. Had Jaap zojuist m’n leven gered? Of was het de Martini talking? Het maakte alles troebel. Gevoelens duwde ik hard weg.
Tot Suus, met wie ik zo’n tien jaar geleden opnieuw contact kreeg, me een bezoek bracht. We hadden beiden een man en kinderen. “Weet je wie ik laatst tegenkwam?”, vroeg ze, nadat ze zich op de bank nestelde. Ik haalde m’n schouders op. Geen idee.
‘Jaap, hij vroeg nog naar je.” “O”, zei ik, zo laconiek mogelijk. De herinnering kwam van ver, maar was kleurrijk en warm. “Hij was een beetje aan het wauwelen. Hij had vroeger een oogje op je, dat weet ik zeker.” “Doe niet zo flauw.” “Nee… serieus”, zei Suus fel.
“Wat zei hij dan?” Ik hing aan haar lippen. “Dat-ie zo vreselijk kon lachen met je, dat je intelligent en sexy was. Iets met ad rem en zwoel zijn.” Typisch Suus, zo’n chaotisch relaas. “Wat zei hij exact… Kun je het letterlijk citeren?”
“Nee, want op een gegeven moment sprak hij alleen in superlatieven, en dacht ik: houd daar mee op.” Was ze me nu gewoon in de zeik aan het zetten?
“Hij was er zeker van dat jullie, op z’n minst, een keer zouden zoenen.” Ik zag het: dit was serieus. “Wat ben je stil, Maaike.” Ik bekende: “Maar weet je, ik was toen heimelijk verliefd op hem.”
“Niet waar!” Suus leunde naar voren van verbazing, een handpalm op haar borst van de shock. “Nou ja, zeg. Waarom heb je me dat nooit verteld?”
“Hij had toen een vriendin, weet je nog. Jij was toch met haar bevriend?” Ze knikte. “Mijn hemel…”, zei Suus. En toen: “Als ik dit eerder had geweten, dan was het tussen jullie vast heel anders verlopen.”
Precies mijn gedachte.

Volgende week zaterdag om 9.30 uur lees je weer een gloednieuwe column van Maaike op LINDA.nl.
Lees ook
‘Ineens vergapen 14-jarige jochies met kloppende hormonen zich aan m’n dochter’