‘Ben je nu een honden- of kattenmens?’, vraagt John, een dierbare collega als ik hem mijn foto’s van de Maine Coon-kater liet zien. ‘Want je hebt toch ook een hond, dacht ik…’
Als je zowel hond als kat thuis hebt lopen, levert dat blijkbaar kortsluiting op bij sommigen. “Ik ben gewoon Maaike”, zeg ik. Ik wil antwoorden dat ik van alle dieren houd en voornamelijk ezel-liefhebber ben, maar ik kan nog steeds moeilijk praten over Jaap, de grote, zwarte ezel die mijn leven jarenlang opfleurde en inmiddels alweer twee jaar dood is.
“Wat een rare vraag eigenlijk”, antwoord ik dan maar. “Ik heb ook dochters die uit compleet verschillend materiaal zijn opgebouwd en van wie ik zielsveel houd. Daar zou ik nooit tussen kunnen kiezen. Hetzelfde geldt voor de huisdieren in huize Olde Olthof.”
Dat snapt John wel. “Maar ja”, zegt hij, “het is nu eenmaal zo dat je een voorkeur voor honden of katten hebt, en niet beide even leuk vindt. Je kunt niet én een honden- én een kattenmens zijn, Maaike.”
“Het zijn totaal verschillende wezens”, leg ik uit. “Een kat past bij me, aangezien het dier compleet z’n eigen gang gaat. Hij bekijkt je van een afstand. Een kat is altijd zelf aan zet. Van wanneer en hoe er aanraking plaatsvindt, tot wat er gegeten wordt. Je hebt een stukje wild in huis om te bewonderen, maar vergis je niet, die van mij zijn ook erg aanhalig. Katten zijn goed voor mensen die weinig van ze verwachten.” Ik ben tevreden over mijn uitleg. Bijna alles is fijn aan een kat, behalve de stront in de kattenbak of het afgrijselijke geluid van een haarbal die met veel moeite omhoogkomt.

John is nog niet overtuigd en komt met wat feiten op de proppen: uit onderzoek zou blijken dat kattenmensen introvert en gevoelig zijn, en hondenmensen eerder levendig en actief. “Dan schat ik je toch in als hondenmens, honderd procent”, zegt hij vastberaden.
“Nou, dat sluit juist mooi aan bij wat ik net zei”, concludeer ik. “Ik kan heel goed alleen zijn en zoek graag de rust op. Maar ik heb bij tijd en wijle ook behoefte aan wilde feesten en dito mensen. Niet zo gek dus dat ik zowel honden- als kattenmens ben. Blijkbaar identificeer ik me met beide types. Ook al vind jij dat moeilijk…” Hij lacht. John begint een verhaal over zijn hond, Nero, een Amerikaanse bulldog die het uiterlijk van een gammele uitsmijter heeft, elf is en een van de liefste honden die ik ken.
Ik ben opgegroeid met honden, en kan me een leven zonder ze niet voorstellen. Teddie, de Cocker Spaniël die ik nu heb, is zeer sociaal, dus ik ken alle honden uit de buurt en verre omstreken bij naam, inclusief hun baasjes. Als Bailey, de labrador van de buurvrouw mij op straat ziet of hoort, komt ze meteen vrolijk springend aangerend. Het maakt me intens blij. Zoals de tiener laatst zei: “Mam, als er iemand met een hond aankomt, begroet je eerst de hond en dan de persoon. Je bent blijer als je Teddie ziet als je thuiskomt dan ons.”
“Honden van een ander zijn top, jouw Nero ook”, zeg ik beleefd tegen John. We staan bij het koffieapparaat en ik moet weer aan de slag, dus wil de smalltalk langzaam beëindigen. “Andermans katten, dat is een heel ander verhaal. Als ik een rondje met Teddie loop, dan aai ik verschillende honden. Komen we de zwarte kater uit de straat tegen, die de schrik van de buurt is, dan peins ik er niet over om hem aan te halen. Sterker nog, als ik hem met hoge rug blazend op een poes zie aflopen, jaag ik hem weg. God, dat is echt een klootzak.”
“Precies…”, zegt John dolgelukkig. “Zoals ik al zei: dus tóch een hondenmens!”
Het beste van LINDA. direct in je mail? Meld je aan voor onze nieuwsbrief.
