Leon Verdonschot legt voor LINDA.nl wekelijks iemand het vuur na aan de schenen. Deze week is Nasrdin Dchar (43) aan de beurt. Over het vierde seizoen van Mocro Maffia en de route die hij heeft afgelegd als acteur.
In 2011 won je een Gouden Kalf als beste acteur, en in je speech zei je: “Ik ben Nederlander, ik ben trots op mijn Marokkaanse bloed, ik ben een moslim, en ik heb een ‘fokking’ Gouden Kalf in mijn hand.” Waar staat het beeld nu, elf jaar later?
“Het blijft een heel prominente plek in mijn woonkamer houden. Het is niet zo dat ik er met der tijd minder waarde aan hecht, die prijs is zo belangrijk voor me geweest, en is nog net zo belangrijk als toen.”
Toen je je voorstellingen ‘OUMI, DAD’ en ‘JA’ had gespeeld, ben je ze opnieuw gaan opvoeren, maar nu alle drie achter elkaar, als ‘Familiekroniek’. Drie solovoorstellingen op één dag: is dat niet extreem vermoeiend?
“Ja, man! Ik zeg je eerlijk: de eerste paar keer heb ik wel gedacht: waar ben ik aan begonnen? Het is echt een marathon. Die eerste keren waren ook net in een fase waarin door corona allerlei voorstellingen waren geschrapt, programmaboekjes van theaters niet waren uitgekomen en mensen heel terughoudend waren met het bezoek aan theaters. Dus die eerste paar keren waren ook nog in grote zalen met weinig mensen. Maar gaandeweg werden de zalen steeds voller, en kwam uit waar ik op hoopte: dat je met zijn allen samen in een bubbel terechtkomt, dat het heel intens wordt, voor het publiek en voor mij. Mijn regisseur, Floris van Delf, en ik hadden meteen bedacht: als we dit doen, moet het echt een beleving zijn, en moet álles gerelateerd zijn aan de Familiekroniek. Van de muziek in de foyer tijdens de pauzes, tot het eten van de Couscousfabriek. Het publiek moet écht alles even kunnen vergeten, en helemaal in mijn wereld duiken. Het is niet niks, om te merken dat dat lukt.” Lachend: “Sterker nog, het duurt in totaal bijna vijf uur, en soms vroegen mensen bij het slotapplaus: ‘kun je niet nog wat doen?'”
‘Mocro Maffia’, dat morgen het vierde seizoen in gaat, is uitgegroeid tot een van de grootste crime-series ooit in Nederland. Het wordt ook uitgezonden in twaalf andere landen. Krijg je daar wel eens reacties uit?
“Ja, best vaak. DM’s uit Frankrijk of Duitsland van mensen die zeggen dat ze niet kunnen wachten op het volgende seizoen. In sommige landen zitten ze nog in het begin. Misdaad: dat genre doet iets met mensen, over de hele wereld. Elk land heeft natuurlijk ook zijn eigen onderwereld. Ik heb vroeger zelf ook naar ‘Donny Brasco’ gekeken, naar ‘The Godfather’-films, naar ‘Scarface’. En met ‘Mocro Maffia’ hebben we iets weten te creëren dat heel rauw en hard is, en ook – al is dat misschien een gek woord om hier te gebruiken – gewoon lékker om naar te kijken.”
De kritiek op misdaadfilms en -series, van ‘Scarface’ tot ‘Mocro Maffia’, is vaak een variant op life imitates art: het zou misdaadgedrag romantiseren, en daarmee uitlokken.
“De wereld die wij met de serie neerzetten is in mijn ogen een nachtmerrie. Ik denk niet dat als je deze serie kijkt denkt: hé man, ik wil solliciteren bij de eerste de beste drugsdealer.
We hebben iets gemaakt waardoor jongeren met een bi-culturele achtergrond denken: dat kan ik ook doen. En dan bedoel ik dus: creatief zijn, acteren bijvoorbeeld. Mijn inbox ontploft na iedere aflevering met vragen van jongeren over acteren. Mensen die stellen dat de serie misdaad idealiseert, vraag ik altijd: heb je er ook wel eens naar gekéken? Negen van de tien keer is het antwoord dan: nee.”
Wat is je verhouding met ‘Potlood’, je personage? Je zit nu al een jaar of drie en een aflevering of twintig in zijn huid. Beïnvloedt hij je al?
“Zeker. Ik heb nu een bijbaan als witwasser. Je moet toch iéts in corona-tijd. Haha! Nee, bij een serie als deze is natuurlijk altijd de vraag: hoelang overlééft mijn personage? Het toffe aan zo’n langlopende rol is dat hij inmiddels helemaal in mijn vezels is gaan zitten. Soms laat het script hem iets doen of zeggen waarvan ik tegen de regisseur kan zeggen: dat zou hij echt nooit doen. Als acteur is dat te gek.”
Veel jongeren vragen je om tips. Maar zelf heb je nogal een onorthodoxe route genomen richting het acteren.
“Nogal, ja.”
Is dat dan ook de tip?
“Nee, haha! Ik zie mezelf als een selfmade man, ik heb gebikkeld hiernaartoe, en ik ben heel blij dat ik begonnen ben in het theater. Maar dat weten jongeren die me berichten sturen vaak niet. Dus als ik ze dan adviseer: ’toneelschool’, is hun reactie: nee, ik wil gewoon in series en films spelen. Dan zeg ik: goed, schrijf je dan in bij een castingbureau. Maar besef: 99 procent van alle antwoorden bestaan dan uit ‘nee’. Want daar bestaat de acteerwereld ook uit: afwijzing. En daar moet je ook tegen kunnen. Dat vond ik zelf ook supervervelend in het begin. Afwijzing is een stoot in je zelfverzekerdheid, en daar heb ik van nature al niet veel van, als onzeker mannetje.”
Jouw studie was een heel andere: bedrijfseconomie. Heb je daar nog wel iets aan?
“Nee. Dat heb ik helemaal geblokt. Je zou zeggen: maar goed, dan kun je in ieder geval nu je eigen belastingaangifte doen. Zelfs dat niet.”
Wat leek je er leuk aan?
“Ik was goed met cijfers en ik werd afgewezen voor de toneelschool. Dan maar een echt vak, dacht ik toen. Al was ik vervolgens al heel snel met toneel bezig, bij allerlei theatergezelschappen voor jongeren, die inmiddels zijn wegbezuinigd, dus die route kan ik jongeren niet meer adviseren. Echt heel pijnlijk vind ik dat.”
In 2020 voerde je de voorstelling ‘Adem’ op, die zowel was geïnspireerd door de dood van George Floyd als door corona. Er staat een lange tour gepland, maar toen gingen de theaters weer dicht.
“Na vijf voorstellingen was het weer klaar. Maar het was echt zo’n mooie voorstelling, en ik houd gewoon niet van opgeven. Dus we hebben er eerst een livestream van gemaakt, en toen heb ik aangeklopt bij BNNVARA. Ik wilde geen registratie, maar een verfílming ervan. Want nu er geen publiek was, konden we anders werken met de camera, echt door de vierde wand breken. Het werden drie delen, elk deel opgenomen in één take, bijna een dans met de cameraman. Ik ben echt heel erg trots op die verfilming. En is voor mij ook het bewijs: als ergens een deur dichtgaat, gaat ergens ook weer een andere open. Of nou ja, die gáát niet open: die moet je zelf opentrappen.”
Foto: Bob Bronshoff