Nu we gewoon weer terug zijn gekeerd naar het oude normaal (ik negeer de oplopende coronacijfers maar even, want dat is beter voor mijn bloeddruk en bovendien: iedereen lijkt die cijfers te negeren, zelfs onze regering, dus waarom zou ik me er druk om maken?), werk ik sinds een paar maanden weer een aantal dagen per week op kantoor.
Toegegeven: niet meer de héle week, want dat thuiswerken is helemaal niet zo slecht bevallen. Maar ik ga weer elke maandag, dinsdag en donderdag naar de redactie en vind dat heerlijk. Gesprekken bij de koffieautomaat met iemand anders dan mijn echtgenoot, die hartstikke leuk is, maar weinig geïnteresseerd in nieuwe jurken of de laatste roddels over een BN’er. Live brainstorms en vergaderingen, in plaats van via Teams. Samen lunchen op het kantoorterras.
Er is eigenlijk maar één groot nadeel en dat is dat het Openbaar Vervoer ook weer in mijn leven is teruggekeerd. Nou zou ik, als rijbewijsloze sukkel, zonder de trein überhaupt nooit op kantoor kunnen komen, daar ben ik me terdege van bewust. Dat er regelmatig vertragingen zijn, dat is wel irritant, maar zelfs daar leer je op termijn enigszins aan te wennen.
Mijn probleem met het OV is van een heel andere orde. Er maken namelijk zo ontzettend veel mensen gebruik van. En daar blijken een hoop mensen tussen te zitten die duidelijk andere meningen hebben over wat je wel en niet uitspookt in het openbaar. Ik forens al zeker vijf jaar, dus inmiddels ben ik erachter dat je deze groep kunt onderverdelen in drie verschillende types, allemaal met hun eigen bijzonderheden.
De lawaaimakers: misschien komt het doordat ik inmiddels richting oude vrouw ga, maar het zou bij mij persoonlijk nooit opkomen om met het volume van mijn smartphone op maximaal eens lekker m’n hele Instagram Stories-feed door te gaan nemen, TikTok uit te spelen of mijn lievelingsmuziek te luisteren. Anderen hebben daar overduidelijk minder moeite mee, idem voor het op luide toon voeren van intieme privégesprekken over de telefoon. Zo zat ik ooit tegenover een jongeman die een scharrel ervan op de hoogte bracht dat hij chlamydia onder de leden had en een andere keer naast een vrouw die haar verkering op dramatische wijze beëindigde. Allebei dingen die ik niet per se had hoeven weten.
De toiletmakers: helemaal prima als je de treinreis gebruikt om een gezichtje op te tekenen, daar heeft verder niemand last van. Minder prima: een flinke wolk Axe onder je oksels spuiten of jezelf marineren in eau de parfum terwijl je in een volle coupé zit. Die gaswolk kan nergens heen en verdwijnt dus in de neuzen en kelen van je medereizigers. Nog minder prima: je (teen)nagels knippen (goor!) of lakken (stinkt!). Of, en dat heb ik serieus een keer meegemaakt, je baard trimmen met een elektrisch scheerapparaat. En nee, dat was geen zwerver, maar een keurige zakenmeneer wiens baardhaardjes overal in de rondte dwarrelden.
De grazers: toegegeven, ik eet ook wel eens in de trein. Maar eigenlijk is dat een marteling voor de rest van de OV-gebruikers. Het stinkt, of ruikt juist veel te lekker, waardoor bij iedereen het water in de mond loopt. Ik vind daarom eigenlijk dat je verplicht moet delen als je een patatje met de trein mee inneemt. En niet alle voedsel is even geschikt voor publieke consumptie. Zo heb ik ooit vol verwondering zitten kijken hoe iemand een complete komkommer uit haar tas haalde en die in grote happen ging zitten verzwelgen. Had ik verder niet echt last van, maar het leverde wel onprettige beelden op mijn netvlies op.
