Harry Mens is dood. Niet de ‘echte’ Harry Mens van televisie, maar mijn poes Harry Mens. Die eigenlijk Koosje heette en haar bijnaam had gekregen omdat ze nogal uithuizig was en er bij voorkeur meerdere gezinnen op nahield.
Net als de Harry Mens van Businessclass dus, die in 2001 opbiechtte naast zijn vrouw en dochters stiekem jarenlang nog een tweede vrouw en dochters te hebben gehad.
Ooit had Koosje trouwens Kitty geheten, maar dat was voordat ze samen met haar zus bij ons was komen wonen. We vonden het acht maanden oude duo op Marktplaats. De toenmalige eigenaars bleken een allergische dochter te hebben, dus ze moesten hun poezen helaas weer wegdoen. Al snel nadat de twee waren verhuisd, ontdekten we dat er vermoedelijk een andere reden was geweest om de dieren te laten verkassen.
“Zie je die rare bult in de zij van Koos?”, vroeg mijn man op de tweede avond. “Volgens mij is ze hartstikke zwanger.” Dat bleek na een bezoekje aan de dierenarts inderdaad te kloppen; ons kersverse huisdier zou binnen een paar weken gaan bevallen. De Marktplaats-mensen namen vervolgens hun telefoon niet meer op. Maar dat gaf verder niet, want we hadden allang besloten om de toekomstige tienermoeder en haar zuster gewoon te houden.
Ik had een hele dozenconstructie voor haar gebouwd bij wijze van kraamkamer, maar Koosje besloot liever te bevallen op onze dure designstoel met lichtblauwe bekleding. Ze kreeg drie kittens: een lapje, een rode en een zwart/witte, heerlijke beestjes die na tien weken allemaal een nieuw, zorgvuldig uitgezocht huis kregen.
Koos was een uitstekende moeder gebleken, maar ze was verder een behoorlijk raar dier. Dat kon ze ook niet helpen: het was duidelijk dat ze ooit veel te jong bij haar eigen moeder was weggehaald, waardoor je haar nooit kon aaien zonder dat ze in je kleding ging klauwen op zoek naar een tepel om aan te sabbelen. Daarnaast was ze continu op zoek naar nieuwe gezinnen om mee aan te pappen. Meestal ging ze daar dan een paar weken op rij regelmatig langs, om vervolgens weer naar het volgende huishouden door te gaan.
Ik liep eens op straat toen ik twee tienermeisjes heel enthousiast ‘Debby!’ hoorde roepen. Dat bleek te zijn tegen onze poes, die er kennelijk een heel scala aan identiteiten op nahield. Zo was ze ook stamgast bij de buurtkroeg om de hoek, waar ze haar Malibu hadden gedoopt, en bracht ze af en toe een bezoek aan de Pizzahut verderop in de straat.
Bij ons kwam ze meestal vooral om te slapen. Van haar zus moest ze inmiddels weinig meer hebben en aan mij of mijn man leek ze verder ook niet erg gehecht. Toch zouden we haar nooit wegdoen, we hadden haar immers ooit zelf in huis genomen. Was ze op een gegeven moment niet meer komen opdagen omdat ze ergens anders een fijner thuis had gevonden, dan hadden we daar vrede mee gehad. Maar tot die tijd hoorde ze bij ons.
Het liep anders. Op maandagochtend werd ik gebeld door de dierenambulance. Had ik soms een poes die Koosje heette? Want dan was ze net honderd meter verderop doodgereden – de dader had heel even afgeremd om te kijken wat hij had geraakt, maar was vervolgens zomaar vertrokken. Gelukkig had iemand anders vervolgens alsnog de ambulance gebeld.
Ik kreeg haar terug in een kartonnen doos van de Zara. Ze zag er gelukkig niet uit alsof ze heel veel pijn had gehad. Vervolgens moest ik heel hard huilen. Want het was misschien een rare poes, maar wél mijn rare poes.
Dag Harry Mens.
