‘U blijft staan?’ Ik knik en kijk ongemakkelijk. ‘In de wachtkamer zitten heeft weinig goeds gedaan’, klaag ik. Op één been strompel ik verder.
De huisarts wijst me, als we zijn kamer in komen, naar de behandeltafel. “U hebt hier al ruim een week last van?”
Klopt. Ik heb namelijk keurig naar het advies van zijn assistente geluisterd, pijnstillers genomen en gewacht tot na het weekend. Maar de stekende zweepslag in mijn rechterbeen, van bil tot knie, komt met vlagen extra hevig terug. Vandaag kon ik niet eens op mijn fiets stappen (laat staan in de auto) zonder te schreeuwen. Dus ben ik lopend, standje tachtig plus, naar de praktijk gekomen.
Mijn oude sneakers, de enige schoenen die ik aan kan trekken zonder voorover te buigen, schop ik losjes uit. Als ik de broek over mijn billen laat glijden, vraag ik voor de vorm: “Ik neem aan dat deze uit moet?” Beschaafd kijkt mijn huisarts weg en zegt zacht: “Graag.”
Na de geboorte van Puck, veertien jaar geleden, was al mijn lichaamsschaamte subiet verdwenen. Dat gaat vanzelf als een assistent of negen in je vagina kijkt, met een trechter in je bekken draait en vingers op plekken steekt waar je niet wist dat ze konden komen. Dat een huisarts of iemand in het ziekenhuis mij anno 2023 in slip of blote tieten ziet, maakt me weinig uit.
“Ga maar op uw buik liggen”, zegt de arts. Er spookt van alles door me heen als ik daar lig. Heb ik de kliekjes wel uit de diepvries gehaald? Weer vergeten de tandartsafspraak te verzetten? Maar dan: “Aaaaauw!” De man drukt z’n elleboog diep in mijn rechterbil. “Goed. Draai nu maar om.” Hij tilt mijn been omhoog, checkt onderrug en heupen op een hernia.
De boosdoener is mijn hamstring, blijkt. “Bent u gevallen?” Nee. Ik peins me suf, maar heb geen idee op welk moment ik mijn hamstring overbelast zou hebben. Stevige seks? I wish. Dat was het misschien nog waard geweest. “Grote kans dat u een slijmbeursontsteking heeft bij de aanhechting. Die ligt diep, die slijmbeurs”, is de verklaring. “Omdat ik dikke billen heb?”, vraag ik voor de grap. “Nou, dat valt reuze mee. De aanhechting van de hamstring ligt bij iedereen diep.”
“Het is een zogeheten schone ontsteking, dus antibiotica helpen niet”, gaat hij verder. Hij adviseert pijnstilling: “Het is niks ergs, het doet bij vlagen gewoon veel pijn.” Ik forceer een lach. Lekker dan. “Als het over een week of wat niet vermindert, kan een injectie in de bil nog uitkomst bieden”, zegt hij bloedserieus als ik weer aangekleed ben.
Ik sleep me naar de aangrenzende apotheek, waar ik gehaast twee doosjes paracetamol uit het schap gris. Als ik afreken kijkt de apotheker me lang en glazig aan. “Mevrouw, is dit voor eigen gebruik?” Ik knik. Ze twijfelt. Dan kijk ik goed op de verpakking en zie dat het zetpillen zijn. “O shit, laat maar, ik pak de gewone pil.” Een beetje beschaamd keer ik, strompelend, terug naar de balie en zeg: “Sorry, beetje anaal gefixeerd vandaag.” Geen idee waarom ik dat zeg, het slaat nergens op. Misschien omdat er veel kont en bil in mijn pijnbrein zit?
De apotheker kijk stoïcijns op de computer en reageert niet. Toch blijft de misplaatste grap niet onopgemerkt. “Goed zo meisje, dat is de juiste instelling.” Ik kijk geschrokken achterom. Een oude man, ik gok minstens zeventig, kijkt me geniepig aan. Wat een viespeuk, denk ik. Vast zo één die overal meteen z’n broek uit trekt.