Sander de Hosson is longarts en zet zich tevens in voor ‘de best mogelijke palliatieve zorg’. Op LINDA.nl deelt hij zijn ontroerendste en heftigste verhalen.
Arts in opleiding zijn is een onzekere tijd: je zoekt naar wie je bent als dokter, maar net zo goed naar wie je wil blijven als mens. In die eerste jaren word je op sleeptouw genomen door oudere arts-assistenten en medisch specialisten.
Voor één van hen ontwikkel ik veel ontzag: een vrouwelijke internist, scherp, kundig en sympathiek. Ik leer veel van haar over het vak en over hoe ik zelf als arts wil zijn: menselijk en betrokken. Maar juist door haar ontdek ik ook dingen waarvan ik voel dat ze níét kloppen, ze zullen me uiteindelijk slijpen.
'Wie ooit bij een sterfbed heeft gewaakt, weet hoe anders de tijd loopt: de dagen worden trager, de nachten langer'
Op een van die ochtenden staan we naast het bed van een kleine, broze vrouw. Ze is de laatste maanden kilo’s afgevallen. Eten lukt nauwelijks meer, en omdat ze thuis uitdroogt wordt ze opgenomen voor onderzoek. Ik ben haar zaalarts en regel de onderzoeken die uiteindelijk snel duidelijkheid geven. Er zit een grote tumor in de slokdarm, zichtbaar bij een gastroscopie. Dat verklaart waarom het eten niet meer passeert. De internist vertelt het nieuws kort en zakelijk, staand aan bed. Met de woorden “Het is echt geen goed nieuws”, sluit ze af.
Daarna valt er een stilte. Tot de vrouw begint te huilen — niet zacht, maar hartverscheurend, bijna schokkend. “Ik wist het”, fluistert ze nog. Niemand reageert. De internist niet. De verpleegkundige niet. De andere zaalarts ook niet. De vrouw heeft niemand bij zich. Geen partner, geen kinderen, niemand om even vast te houden. Zonder erbij na te denken stap ik naar voren en leg mijn arm om haar heen. Het is geen geplande, professionele handeling; het is een reflex, de enige manier om de grond die ik onder haar voeten zie wegzakken even iets steviger te maken. Ik voel haar lichaam langzaam rustiger worden.
Korte tijd later, in de artsenkamer, op het moment dat ik verwacht dat we even met elkaar bij kunnen komen na dit intense gesprek, gebeurt het tegenovergestelde. Ik krijg een bijna ceremoniële uitbrander. “Doe dat nooit meer”, zegt de internist scherp. “Je moet altijd professionele afstand houden, Sander. Je kwam in haar persoonlijke zone, je mag een patiënt nooit of te nimmer aanraken.”
Mijn maag draait zich om. De woorden raken me harder dan ik wil. Was het echt zo slecht? vraag ik me af. Een vraag die ik de twintig jaar daarna nog vaak zal stellen. Net als de vraag wat professionele afstand dan eigenlijk betekent, en waar die grenzen dan precies liggen. Alsof nabijheid, aanraking, troost en die kleine stap naar iemand toe per definitie verdacht zijn. Alsof je iemand de meest verwoestende boodschap van haar leven moet geven en vervolgens met gevouwen handen moet toekijken hoe zij in haar eentje probeert te blijven staan.
'We praten met gemak over de tandenfee of Sinterklaas, maar schrikken als een kind vraagt wat dood eigenlijk is'
Die reprimande vormt me uiteindelijk meer dan welke dienst ook. Want vanaf die dag zie ik hoe vaak aanraking juist dát is wat wél werkt. Hoe een hand op een arm iemand weer laat ademen. Hoe even kort mee leunen meer geruststelling geeft dan duizend woorden. En hoe een subtiele, zorgvuldige aanraking een ziekenhuisbed minder kil maakt en een gesprek minder zwaar.
Natuurlijk moet je rekening houden met grenzen. Natuurlijk ga je niet zomaar op iemands bedrand zitten. Professionaliteit vraagt om zorgvuldigheid en intuïtie. Om kennis van ruimte, timing en afstemming. Maar professionaliteit betekent niet automatisch afstand. Dat is precies wat we moeten leren.
In de palliatieve zorg leven mensen op een smalle richel, balancerend tussen angst en acceptatie, tussen herinnering en het besef dat de tijd eindig is. Juist daar blijkt aanraking geen grens, maar een brug. Een kleine, bijna onzichtbare verbinding tussen twee mensen die allebei weten dat woorden soms tekortschieten.
Ik denk nog vaak aan de vrouw van toen, en aan hoe vanzelfsprekend mijn arm om haar heen ging. Alsof mijn lichaam sneller begreep wat ze nodig had dan welke richtlijn ook. Ik had toen geen taal om te verdedigen wat ik deed, maar inmiddels weet ik dat het professionele nabijheid was. Niet onzorgvuldig, niet grensoverschrijdend, maar met zorg, menselijk en precies op maat.
‘Sterven is niet netjes, niet maakbaar, het vraagt juist iets anders: aanwezig zijn, meebewegen, vertragen’
In de jaren die volgen zal ik duizenden mensen aanraken. Niet omdat ik te weinig afstand houd, maar omdat ik geloof dat je soms even moet meebuigen om iemand te laten staan. Omdat troost niet alleen in woorden zit. Omdat de grens tussen afstand en nabijheid in de zorg niet hard is, maar poreus. En dat het onze taak is om die grens met aandacht te bewaken, niet met starheid.
Dus als iemand ooit weer tegen me zegt dat aanraken niet professioneel is, glimlach ik beleefd en zal ik het corrigeren, omdat ik weet dat het tegendeel waar is. Ik weet wat een aanraking kan doen, ik heb het gezien. Ik heb het gevoeld en ik heb het gedragen. Soms hebben mensen geen woorden nodig.
Maar een arm die niet wegdeinst.
Het beste van LINDA. direct in je mail? Meld je aan voor onze nieuwsbrief.
‘In de vroege ochtend stierf Mark, terwijl dochter Lize (6) tegen hem aan lag te slapen, hij had haar geen seconde losgelaten’





















