De wc in de gang is het lachertje van het huis. Het is piepklein, nauwelijks groter dan een hoekkast, zonder raam en weggestopt onder de trap. Mijn grootste vriend Hans ( 1.95 m) ging tijdens de housewarming demonstratief op de pot zitten, met de deur open. ‘Ik kan dus bij jou niet meer schijten’, concludeerde hij, terwijl hij naar z’n knieën wees die ruim voorbij de drempel staken.
Hoewel ik claustrofobisch ben heb ik daar, op een propvolle lift na, nauwelijks aanleiding toe gehad. Vorige week werd mijn grootste angst brute waarheid. Nadat ik ’s ochtends de hond had uitgelaten, deed ik de achterdeur open. Het huis was nog heet van de juni-hittegolf. Ik wilde koffiezetten, maar moest eerst plassen. In de haast trok ik niet alleen de wc-deur dicht, ik had ook de deurklink aan de binnenkant eruit getrokken. Mijn telefoon lag buiten.
Shit, dacht ik, toen ik de klink in mijn vuist zag… Toen ik poogde het terug te draaien gebeurde er niks. Dit is de korte zijde, wist ik. Het lange eind zit aan de buitenkant. Waar was het pinnetje? Er lag niks op de grond. Erger nog: er was verder niemand thuis. Het was krap kwart over negen, wist ik. Charlie had ik met de auto naar school gebracht en Puck was om acht uur al richting school gefietst.
Alle stadia van angst flitsten in sneltreinvaart aan me voorbij. Ik probeerde hopeloos Siri aan te spreken, maar die lag op de tuintafel te slapen. Wat voelde als een half uur ‘HELP’ gillen was waarschijnlijk korter. Ik stopte toen ik besefte dat er geen enkel omgevingsgeluid was. Het was doodstil bij de buren en in de tuin, ik hoorde alleen mijn hart als een bezetene kloppen. Niemand om me heen was thuis. Ik wilde huilen, maar dat lukte niet.
Er bleef maar een ding over: vechten. Dus stapte ik op de dichte wc-pot en duwde mezelf zijwaarts tegen de muur. Met beide armen hield ik mezelf hoog in de lucht. Vervolgens duwde en trapte ik zo hard als ik kon met beide benen tegen de deur. “Rammen Maaike, rammen!”, sprak ik mezelf hardop moed in. Soms hoorde ik het hout een beetje kraken. Ik slaakte oerkreten zoals ik ooit deed tijdens een perswee, maar het was tevergeefs. De deur bleef potdicht.
Het werd veel te heet in het afgesloten hok. Als ik lang zo tekeerging zou ik snel bezwijken of flauwvallen, want het zweet gutste van m’n lijf. Ik trok alle kleding uit en om af te koelen spoelde ik de wc door en hield mijn polsen onder het stromende water.
Waarom had ik geen beter hang- en sluitwerk gekocht? Ik had op de bovenverdieping al eerder met een losse klink in handen gestaan, ik wist dat ik beter materiaal moest aanschaffen. Maar er waren wel honderd dingen die op mijn to-dolijst stonden en even belangrijk leken (een kleine beurt voor de auto, nieuwe koelkast) En waarom wilde ik in godsnaam per se een jarendertighuis met massieve houten klotedeuren?!
Uit pure paniek liep ik alle scenario’s door. Wat als de kinderen bij hun vader waren geweest? Wie zou me dan überhaupt missen? De buren zouden pas einde middag thuis zijn. Heb ik genoeg zuurstof om hier uren te zitten? Beter om toch een partner te hebben, al zou die waarschijnlijk ook nu aan het werk zijn. En als ik flauwval… wie zou in godsnaam weten dat ik hier opgesloten zit? Eindelijk lukte het: ik huilde. Maar dat luchtte niet op.
Na uren innerlijke en fysieke strijd, kwam acceptatie. Ik zal moeten wachten tot Puck terug is uit school. Doe alsof je in een vliegtuig zit, dacht ik. Dat is ook niet m’n favoriete tijdverdrijf en daar heb je tevens nul bewegingsruimte. Dus sloot ik mijn ogen en deed ademhalingsoefeningen die ik op yogales had geleerd.
Langzaam werd ik moe en duizelig. Ik besloot mijn energie alleen te gebruiken als ik iemand zou horen. Ik denk dat ik een klein beetje wegzakte en weer bij kennis kwam toen ik de hond in z’n slaap hoorde blaffen. “HELP”, schreeuwde ik hard. “Mama… “, hoorde ik de verbaasde stem van Puck buiten de voordeur. Ik gilde dat ik al uren zat opgesloten waarop ik Puck letterlijk de gang in hoorde vallen. Met één greep, frustrerend makkelijk, opende ze de wc-deur.
Huilend viel ik haar in de armen. Ik was al gewend aan mijn GI Jane voorkomen: doorweekt van zweet en het koele toiletwater. Maar zij niet. Ik stond in mijn slip en vuurrood hoofd in de gang, de voordeur stond nog open, de schooltas op de mat. Aan Puck d’r gezicht zag ik hoe verschrikkelijk het eruit moest zien. “Maar…..Hoe lang zat je vast? Oh mama, wat erg…”
“Geen idee, ik denk dat ik rond kwart over negen ging plassen.” Puck keek op haar telefoon: “Het is nu 12.43 uur…”
Terwijl ik als een zombie op de bank plaatsnam om bij te komen, ging Puck op onderzoek uit. “De deur valt nu helemaal niet meer in het slot, het hout is gewoon gescheurd. Wat heb je gedaan? Er zit allemaal bloed op de muur!! Mama!” Ik had door het slaan en schoppen mezelf verwond en dat liet indrukwekkende bloedsporen na op de vlekkeloos witte muur. “Het is nu weer goed meis”, zei ik. Al was dat meer om mezelf te overtuigen dan mijn dochter te troosten.
Het nieuws liep daarna als een vuurtje. Een collega sprak een uur na de bevrijding een grappig bedoeld bericht in: dát kwam net iets te vroeg. Toen ’s avonds vriendin Anne langskwam en ik in de keuken stond af te wassen, hoorde ik Puck in de gang een soort CSI-crime scene-tour geven. “Kijk dan, hier zit allemaal bloed en daar zie je de scheuren. Zo ziet het slot er nu uit. Erg hé?” Gelukkig kon ik daar wél om lachen.