Met verfrommeld zaterdagochtendhoofd en dito joggingpak kom ik, samen met mijn vrouw, terug van een wandeling richting de supermarkt. In mijn ene hand een gele plastic zak met de gedane boodschappen en in mijn andere de hand van mijn lief.
Op ongeveer vijftig meter van ons huis zie ik dat er een man met een bos bloemen bij onze voordeur vandaan komt.
Hij stapt in zijn bestelbus en start de motor. Ik trek een sprintje naar hem toe en klop op de ruit. Hij laat zijn raam zakken en kijkt me vriendelijk aan. “Kan het zijn dat u hier net een boeket probeerde te bezorgen?”, vraag ik. “Jazeker”, antwoordt hij. “Maar die is niet voor jou, hoor. Deze bos is voor Jan.”
“Dan ben ik bang dat hij toch voor mij is”, zeg ik, “want ik ben Jan.” Hij kijkt me, al wat minder goedgeluimd, aan met de vermoeide blik van een schoolmeester die een leerling iets simpels niet uitgelegd krijgt. “Dat kan wel zijn, maar deze bos is voor Jan Versteegh.” Ik zet, als tegenwicht op zijn ontkiemende ergernis, een glimlach op en zeg dat ik dan nog steeds ben wie hij zoekt: Jan Versteegh.
Ik ga ervan uit dat dit toch wel afdoende moet zijn, maar de bloemenbezorger is geenszins overtuigd. Hij zucht, en gaat dan verder: “Nee, voor de Jan Versteegh van de televisie.” Nogmaals bevestig ik dat ik ben wie hij zoekt. Dat ik Jan heet en dat ik inderdaad werkzaam ben bij de televisie.
Het doet me denken aan de keer dat ik een congres voor wondspecialisten moest voorzitten. Bij het congrescentrum in Rotterdam weigerde het hoofd van de beveiliging me door te laten, omdat hij niet geloofde dat ik de presentator van dienst was. Ik gaf hem het telefoonnummer van mijn contactpersoon binnen de organisatie en hij sloeg aan het bellen. Dat gesprek ging als volgt:
“Goedendag met … van de beveiliging. Ik heb hier iemand staan die zegt de presentator te zijn. Ja, Jan ja. Nee, die is het volgens mij niet. Ja, dat weet ik vrij zeker. Oké. Oké. Is goed. Dag.” Hij zei dat ik even moest wachten en dat er iemand onderweg was. Na een minuut of tien verscheen inderdaad iemand vanuit het congres, en ik mocht naar binnen.
Terwijl ik samen met haar naar binnen loop zegt ze: “Hij verwarde je met Jan des Bouvrie.” Nou word ik heus wel eens aangezien voor andere bekende mensen, of zelfs andere Jannen, maar dit? Kijk, dat mensen niet meteen aan Jan Kooijman denken, dat snap ik ook wel. Je moet weten wanneer je je meerdere moet erkennen, maar de gelijkenis met de wijlen interieurontwerper zie ik toch niet helemaal.
De man in de bus kijkt van mij naar de bloemen en weer terug. “Nou, je lijkt anders helemaal niet op hem”, en hij geeft me de bos. Ik voel me als Charlie Chaplin die ooit derde werd in een Charlie Chaplin lookalike-wedstrijd.
Kennelijk zie ik er op zaterdagochtend uit als iets of iemand anders dan mijzelf. Maar je maakt mij niet wijs dat dat Jan des Bouvrie is.
