In de auto vanochtend besefte ik dat ik mijn vader al een paar dagen niet gesproken had. Maar eenmaal op het werk hoorde ik gelukkig op m’n privé-telefoon een sms binnenkomen. Dat kan er maar een zijn: ‘Boodscp gestrd xxv pap’.
Het was een teken dat ik aan de bak moest. Ik bestel zijn wekelijkse boodschappen online, die dan de volgende dag door een grootgrutter bij hem thuis worden geleverd. Hoewel hij heus weet dat verse bloemen niet door de supermarkt bezorgd worden, en secondelijm en kruiswoordpuzzels ook niet, zet pap dat toch bij de bestelling.
Af en toe springt mijn broer in, online dan, want Amsterdam is wat ver voor het kopen en brengen van een puntenslijper, maar dat gaat regelmatig niet naar wens van onze oude heer. “De badjas die je broer had besteld, is veel te groot.” “Die lasagne van vorige week was smaakloos.” En kom niet aan de bouillabaisse: “Tja, dat mocht geen vissoep heten.” Ik hoop dan dat hij niet voor de zoveelste keer begint over de lekkerste bouillabaisse ooit, ergens in de jaren tachtig, aan de boulevard in Nice.
Ook leuk: medische pakketten laten bezorgen en dan ondanks zeeën van tijd hebben, niet thuis zijn zodat je familie het na woon-werkverkeerfile op een verlaten industrieterrein bij een PostNL-punt kan oppikken. Want er is haast bij. Breng je het braaf langs: “Oh, dat hoefde eigenlijk niet meer. Thuiszorg heeft al wat meegenomen.”
Soms lijk ik op hem, want dan klaag ik over zijn enorme gezanik. Ik voed al twee tieners alleen op, tijdens een menopauze die fysiek nogal aanwezig is. En dan ontferm je je ook nog over je vader. Mantelzorg mag ik het van pap niet noemen (want hij doet ‘verder alles nog zelf’).

Dat-ie niet verder dan honderd meter lopen kan zonder een pauze in te lassen is een feit, het gezondheidscentrum om de hoek is de enige bestemming die hij nog met de rollator bereikt. Als hij sporadisch zijn stem terug heeft, zegt hij dat het ‘echt steeds beter gaat’, terwijl hij met de week verder in z’n stoel zakt. Hij is van de generatie puntenzetters, het niet mogen stilzitten en verzuiling, die graag avonden voor de televisie zit om te oordelen. Maar hoe dan ook: hij is vooral míj́n vader.
Gisteren zag ik dat z’n mond een beetje open bleef staan als hij nadenkt. Hij krijgt dezelfde lege blik in z’n ogen die ik ooit bij de zieke prins Claus zag. Na mijn bezoeken aan hem huil ik soms in de auto.
Ondertussen gaat de klachtenstroom gestaag door. Hulp bij steunkousen is fijn, maar de vroege tijden van de thuiszorg zijn pap een doorn in het oog. Het meeste moeite heb ik met gemopper op dat wat vooral ten goede van hem is geregeld of gedaan. En als zijn kleindochter vertelt dat ze net een beugel heeft en dat het best pijn doet, zegt hij doodleuk: “Nou ja, opa heeft ook pijn aan de tanden. Ben gisteren bij de tandarts geweest.”

Soms moet ik óók klagen, merk ik. Vriendin Tina drukte me laatst op het hart dat ik d’r altijd kon bellen, als het me te veel werd. “Je hebt ook verdomd veel op je bord tegenwoordig.” Zij reageerde anders dan ik had verwacht.
“Het is die generatie. Die is niet flexibel en deze mensen kunnen niks toegeven. Maar wat ik je wil vragen, Maaike: waarom loop je de hele tijd voor je vader? Als hij zo klaagt, laat hem dan zelf die boodschappen regelen. En zo’n bezorgservice heeft vast wel een speciale regeling voor bejaarden die slecht ter been zijn…” Ik haalde mijn schouders op. “Geen idee. Zoiets uitzoeken kost ook tijd.”
“Wat ik wil zeggen is, dat ik het idee heb dat jij je te verantwoordelijk voelt.”
“Maar ik kan ‘m toch niet laten stikken?”, vroeg ik verbaasd. “Nee, natuurlijk niet, maar je kunt wel minder doen. Hij kan ook op anderen leunen of desnoods extra hulp inkopen.” “Maar Tina, hij deed alles voor mij. Waar ik ook heen ging, ik ben wel twintig keer verhuisd in mijn leven, pap hielp je altijd. Ook al hing hij de schilderijen scheef en zette hij de droger op de verkeerde plek.”
De gedachte aan zijn matige klustalent deed me lachen. “Pap is op dit moment de enige volwassen man in m’n leven die ik regelmatig zie en knuffel. De enige die bloemen geeft, me dagelijks vraagt hoe het met mij en de meiden gaat. Dat hij moppert probeer ik voor lief te nemen, dat lukt niet altijd.”
“Mm”, zei Tina streng, die haar vader voor het laatst zag toen ze een kleuter was en het gezin in de steek liet. “Je wordt volgend jaar vijftig, Maaike. Is het niet een beetje sneu dat je op deze leeftijd je vader nog nodig hebt?”
“Als je het zo zegt, klinkt het inderdaad zielig. Maar je vergeet dat ik weinig met mam had.” Ze knikte. “Er is maar één ouder met wie ik me vanaf dag één verbonden voel, en dat is pap.” Tina pakte mijn hand en zei: “Hij heeft Parkinson en is al 86, hè? Het kan zomaar gebeuren dat hij overlijdt.” “Weet ik toch.” Het maakt me boos en verdrietig, want ik wil me er gewoon niks bij voorstellen.
