Of we nu met z’n tweeën uit eten zijn geweest of ik met de pubers een bezoek heb gebracht, pap zwaait je bij vertrek altijd uit. Soms staat hij bij de deur van de garage, waar de andere hoogbejaarden hun supersonische driewielers stallen, soms achter het raam van z’n appartement.
Gisteren ging ik langs, want ik had een missie: CBD-olie brengen. Ik had een documentaire gezien waarin een man, die net als pap Parkinson heeft, geen last meer had van z’n tremor na een paar druppels olie onder de tong. Ik ben heus niet gek, laat staan een wetenschapper, dus zette ik het flesje apart en zei: “Even wachten tot morgen. Dan heb je een afspraak bij de arts en vragen we of je dit, naast je gebruikelijke medicatie, kunt en mag gebruiken.”
Bij het afscheid draaide ik me om bij de voordeur van het complex, maar pap stond niet voor het raam. Kan gebeuren dat hij een keer vergeet te zwaaien, dacht ik. En toen kwam de angst: hij zou toch niet gevallen zijn? Voor de zekerheid belde ik hem zodra ik thuis was op. Pas na een keer of zeven overgaan nam hij op: “Goed dat je belde. Ik was voor de tv in slaap gevallen.”
“Hoe gaat het, meneer Olde Olthof?”, vroeg de geriater de volgende dag. “Het gaat heel goed. ik heb de rollator niet meer nodig gehad en slaap beter… Ben wel wat kilo’s aangekomen”, zei m’n vader met een klop op zijn kleine buik. “Kan dat misschien aan de medicijnen liggen?”, vroeg hij.
De arts schudde het hoofd. “Nee, die vergroten de eetlust niet. Je kunt er wel slaperig van worden.” Ik vertelde niet dat pap van zoet én hartig houdt en dat z’n besteklade vol Mentos, KitKat en Snickers ligt. Hij is 85 jaar en heeft Parkinson. Het momentum om een gezondere levensstijl aan te meten, is gepasseerd. Bovendien is hij zo eigenwijs dat we binnen een minuut ruzie krijgen als ik hem vertel dat hij meer vocht (in de vorm van water) tot zich moet nemen.
De rest van de familie vindt overigens niet dat het beter gaat met pap, en daar prikte de geriater goed doorheen. “U weet dat Parkinson een progressieve ziekte is?” Ze bekeek de tremor in z’n handen en deed nog wat onderzoek. Ze kroop weer achter het bureau en zei: “Dat houdt in dat het eigenlijk nooit beter gaat, juist steeds iets slechter. Dat u zich goed voelt, kan aan de medicijnen liggen.” “Tja…”, zei pap. “Het frustrerende is dat als ik op wil staan, het in m’n hersenen fout gaat. Het lijkt alsof ik telkens moet resetten voordat ik dan daadwerkelijk in de benen kom.”
Dat hij eenzaam is, is moeilijk te erkennen. “Bent u veel onder de mensen, komt u veel buiten?”, vroeg de arts. “Ja”, zei pap. “Nee”, corrigeerde mijn broer. “Wat is het toch om je bij een arts beter voor te willen doen?”, vroeg hij me later. Maar ik denk dat het weinig met je beter voordoen te maken heeft. Het is meer een ontkenning van dat wat daadwerkelijk gebeurt.
Vorige week deed ik een poging te achterhalen wat pap op papier heeft gezet, hoe hij eventueel palliatieve zorg of euthanasie wil. Ik wil namelijk niet nog eens moeten doorstaan wat er bij en met mam gebeurde. Pap ontweek het onderwerp en begon over dingen als reanimeren. Maar ouderen met een hersenziekte als Alzheimer of Parkinson overlijden nauwelijks aan een hartstilstand.
Mensen zoals pap raken als het ware opgesloten in het lichaam, dus dan moet er eerst een longontsteking of een gebroken heup komen voordat je als nabestaande de zware taak hebt te beslissen over hun leven of dood. Ondertussen is het voor pap gewoon moeilijk de trieste waarheid onder ogen te zien. Accepteren dat je lichamelijk afbrokkelt, dat autorijden geen optie meer is en je langzaam je stem verliest. Dat is niet niks. Zeker niet als je altijd zo zelfstandig bent geweest als hij.
“Hoe ging het bij de dokter?”, vroeg Puck toen we thuiskwamen aan opa. “Heel goed”, antwoordde hij. Ik wachtte op het vervolg, dat uitbleef, en voegde er zelf aan toe: “Maar de dosis medicijnen wordt wél verhoogd. Dus het is even oppassen dat opa niet nog slaperiger wordt.” “Maak je maar niet druk”, zei pap droog. “Ik hoef ook nergens heen.”
Als ik hem vandaag bel, klinkt hij ineens verkouden en grieperig. “Ik kom na het werk wel even langs”, zeg ik. “Ik moet toch boodschappen doen. Kan ik nog wat voor je meenemen?” “Ja ik heb nog een pak volle melk, dubbelvla, gewone vla en chocolademelk nodig.” Eenmaal in de supermarkt stop ik ook wat fruit, bouillon en kippensoep in het mandje. Hij is niet de enige eigenwijze persoon in de familie. Bovendien wil ik dat pap ons nog lang uit kan zwaaien.
