“Het gaat de goede kant op”, zegt pap met een zwakke stem. Zijn hoofd hangt een stukje verder naar voren dan de vorige keer toen ik tegenover hem zat. “Als ik opsta doe ik meteen mijn oefeningen van de fysio. Eerst waren het er tien maar ik haal nu met gemak een sessie van vijftien”, zegt hij met gepaste trots als hij naar Charlie kijkt.
De eettafel is bezaaid met poststukken, krasloten, medicijnen en broodkruimels.
“Willen jullie thee?”, vraagt pap. Op het moment dat hij in de benen wil komen zeg ik: “Laat mij dat maar doen.” “Nee! Blij zitten, want ik moet bewegen.” Als hij in de benen komt leunt hij langzaam een beetje voorover. Dan herpakt hij zijn balans en schuift zijn stoel naar achteren. Charlie en ik hebben oogcontact.
Dat ontgaat hem niet. “Tja, meneer Parkinson maakt het me niet makkelijk de laatste tijd”, zegt hij. “Gaat het?” Charlie is ongerust als opa richting de keuken wankelt. “Kijk, dat bedoel ik dus, ik moet blijven bewegen. Wees niet ongerust: dit zijn mijn dagelijkse opstartproblemen.” Hij schrijdt langs de klok die al maanden stilstaat. Het antieke ding, dat ik in mijn gehele jeugd dagelijks hoorde tikken, heeft de hoop opgegeven. Als pap het tijdens feestjes en verjaardagen tijd vond voor gasten om te vertrekken, trok hij altijd aan het koord. Nu staan de wijzers al maanden op iets over half een.
Over zijn ziekte en de symptomen spreekt pap positief. Als je zijn verhalen geloven moet, gaat het steeds beter. Wij horen dat wel maar zien het tegenovergestelde. De auto is verkocht en dat is maar goed ook. Rijden werd levensgevaarlijk. Hij heeft een rollator. Ik regel zijn boodschappen. De dode bloemen laat hij verlept uit de vaas hangen en hij heeft een driedagen stoppelbaard. Scheren lukt niet zo vaak.
Als het douchedag is, dan is hij pas tegen twaalven aangekleed. Nachtelijke uren vult hij met puzzelen, jenever of een bakje vla. Sieraden van mam, althans dat wat er na haar Alzheimer-escapades nog over was, verdeelt hij over de kleindochters. “Ik ruim steeds meer op”, zegt hij. Maar ik voel dat hij afscheid neemt. Elke keer als ik vertrek, vrees ik dat het de laatste keer is dat ik hem levend zie.
“Ach, ik snap het wel, het is voor jullie kinderen best saai om naar opa te gaan”, zegt hij als Charlie en ik de afwas voor hem doen. “Nee hoor”, zegt Charlie. “Ach pap, dat was misschien zo, een paar jaar geleden. Maar ze zijn nu druk met huiswerk en vriendinnen. Verder zijn ze dol op je.” Daar is geen woord van gelogen. Opa is de grootouder aan wie mijn dochters het meest gehecht zijn.
Ik worstel met mijn emoties als ik bij hem ben. Soms knuffel ik hem veel, de andere keer ben ik aan het opruimen. Of gewoon aan het luisteren. Soms is z’n stem helder, vaker hees.
Wat ik ook doe, ik voel me altijd schuldig. Moet ik niet langer blijven? Hem vaker helpen dan alleen boodschappen doen en afwassen? Hij is eenzaam. Maar ik voed twee tieners alleen op, ik werk, ik schrijf columns en heb ouderavonden en huisdieren.
“Kunnen jullie deze voor mij op de post doen?” Pap overhandigt een envelop, met scheef geplakte postzegels en een adres dat onleesbaar is. Het handschrift is klein en kriebelig. “Ik ga het wat duidelijker voor je opschrijven, pap. Ik ben bang dat het anders niet goed aankomt.”
Als we vertrekken geven we hem een dikke knuffel. “Dat is helend”, zegt hij geëmotioneerd. Met lood in de schoenen trek ik de deur dicht. Ik weet dat ik dankbaar moet zijn, maar het aftakelen geeft me een rouwgevoel. Ik wil gewoon dat de klok weer werkt, denk ik. Dat hij weer rechtop loopt. En aan dat koord trekt.
“Mam, wel nog even naar opa zwaaien”, zegt Charlie, zodra ik de auto van de parkeerplek wegdraai. Daar staat hij, op de tweede verdieping in z’n ochtendjas. Hij zwaait voorzichtig. Ik zwaai terug. Als Charlie een hartje met haar beide handen vormt, doet hij dat, langzaam ook. “Ooooh, wat lief…. Zag je dat?” Ze legt een hand op haar borst. “Ja”, zeg ik en houd haar andere hand vast. “Vergeet dit maar nooit meer.”
