Het is half negen in de avond als de deurbel gaat, terwijl ik geen bezoek verwacht. Het is zelden dat ik op donderdagavond onaangekondigd bezoek verwelkom, maar je weet het nooit natuurlijk. Ik stiefel naar de deur. Door het spionnetje kijkend, zie ik een mij onbekende vrouw staan.
Een verkoper denk ik, dus met geveinsde moed open ik de deur en bereid mij voor op een kordate afwijzing richting de persoon aan de buitenkant van mijn huis.
Het blijkt de buurvrouw te zijn. Niet van zestien huizen verderop, nee, direct mijn buurvrouw. Nou klinkt dit misschien alsof ik totaal geen interesse heb in de mensen die om me heen wonen, maar ter mijn verdediging wil ik toch graag melden dat ik naast een studentenhuis woon. Een studentenhuis waar alleen maar buitenlandse studenten wonen; zij die hier voor een half jaar of een jaar komen studeren en dan weer uitvliegen. Oftewel: het verloop in het aanpalende pand is nogal hoog. Wees gerust, met de rest van mijn buren heb ik een zeer normaal, lees gepast vriendelijk afstandelijk, contact.
Ze begroet me met de glimlach van een fondsenwerver voor Warchild – is het dan toch niet wat ik dacht? – en zegt dat ze morgen een feestje geeft. Aha, daar komt de aap uit de mouw. Deze vriendelijkheid is alleen maar om te zorgen dat ik morgen niet de politie ga bellen, wanneer zij en/of haar teerbeminde vrienden de gedeelde schutting onder staan kotsen, om half vier in de ochtend. Ze zegt dat there will be no noise, trouble or inconvenience but dat we bij overlast, die er niet zal zijn, haar moeten bellen en niet de lange arm der wet. Nou vind ik mensen die de politie bellen voor een feestje bij de buren sowieso enorme uitgewipte saaineuzen, maar zeker als het vrijdagavond is, mag je van mij best leuk je verjaardag vieren. En er komt geen overlast, is mij inmiddels drie keer verzekerd. En we zijn nog uitgenodigd ook! Nou, dat is toch leuk?
Het lijkt me heerlijk om op vrijdagavond lauw studentenpils te drinken met mensen die ongeveer half mijn leeftijd zijn op een feestje waar ik niemand ken. Behalve het feestvarken dan, want dat heb ik zojuist aan mijn deur ontmoet. Sta ik daar met een babyfoon aan mijn oor, om te horen of het aan de andere kant van de draagmuur allemaal goed gaat. Rock & Roll.
Ik zeg dat we zeker kijken of we een biertje mee kunnen doen en zie in haar blik de opluchting van iemand die weet dat ik dat alleen maar uit beleefdheid zeg. Ze was vast bang dat ik echt even langs zou wippen. Nu zou ik hier natuurlijk een wild verhaal kunnen houden over hoe er een feestganger over schutting klom en een gat in onze kindertrampoline maakte. Over hoe we niet alleen glasscherven van een kapot bergflesje vonden, maar ook een plens kots en zelfs wat bloed?! Dat het tot vijf uur in de ochtend genieten was van het soort vuige techno waar ik, voor ik kinderen had, ieder weekend het eelt voor op mijn voeten danste.
En dat was ook zo.
Het was net alsof ik zelf gefeest had. Compleet geradbraakt stapte ik om zeven uur uit bed. Er wachtte een complete zaterdag op me.

‘Onderwerp van gesprek is ene Jonas, een man uit de buitencategorie als ik het zo hoor’

















