Leon Verdonschot legt voor LINDA.nl wekelijks iemand het vuur na aan de schenen. Deze week is schrijfster Ine Boermans (46) aan de beurt, van wie net een nieuwe roman verscheen: ‘Het Liefdesinterbellum’.
De hoofdpersoon van je nieuwe roman heet opnieuw Lot. Daarmee lijk je wel iets te zeggen over de reden van alles dat haar overkomt.
“Haar naam kwam pas laat, maar toen was het ook een volkomen logische naam. Het is niet iemand die het heft heel erg in eigen handen neemt, en die vooral heel veel overkomt. In een Vlaamse recensie werd ze mijn ‘alter ego’ genoemd. Dat kan ik me voorstellen, maar ik zou me ook kunnen voorstellen dat je zo’n personage op een gegeven moment wel wil afschudden.”
Je bent geboren in Groningen, maar hebt ook in Amsterdam,
Den Haag, Wassenaar en Drentse dorpjes gewoond. Voelt het als terug in Groningen?
“Het allerlangst van mijn leven heb ik in Amsterdam gewoond. Naar Den Haag ben ik voor de liefde gegaan, maar ik kon daar niet aarden. Toen was het: of ik ga terug naar Amsterdam, of terug naar Groningen. Maar voor Amsterdam moet je inmiddels echt fucking rijk zijn. Bij Groningen weet je wat je krijgt, en ik ben wel van de bruisende, jonge, linkse steden, en dat is het. Een soort Berlijn. Ik zie me hier ook niet meer weg gaan. Eenmaal buiten de stad ben je ook meteen echt buiten, dat is mooi. Er liggen geen steden in de buurt, dat is waar, maar in Amsterdam lagen die er wel, maar kwam ik daar nooit. Ik wist vaak niet eens waar een andere plaats lag, ook al bleek dat maar op tien minuten afstand te zijn.”
Je hebt nieuwe media gestudeerd, en dan de afdeling Installatiekunst. Waar lag voor jou de lol daarin?
“Videokunst is voor de kijker vaak afzien: je krijgt het niet cadeau. Ik heb bijvoorbeeld een kunstwerk gemaakt waarbij ik blote vrouwen had gefilmd die zich ongemakkelijk voelden, waardoor je je als kijker medeplichtig voelt. Sommige bezoekers raakten daar geïrriteerd door, ze ergerden zich er echt aan. Ik heb ook een keer een werk gebouwd waarin mijn overleden moeder een rol speelde: haar voicemailbericht zat erin, net als allemaal berichten die ik voor haar had ingesproken. Het was vaak wel echt een aderlating om zo’n installatie te maken. Ik heb bij schrijven het gevoel dat ik het veel meer zelf in de hand heb, en minder afhankelijk ben van anderen die wél handig zijn.”
Je hebt jarenlang een straatgalerie gerund: de Kijkkasten. Die lag aan de Nieuwendijk in Amsterdam. Niet echt een plek die je zou associëren met kunst.
“Nee, dat was ook een beetje het idee: die plek, een blinde muur naast de HEMA, was een soort hellhole. In de jaren zeventig heeft een kunstenaar geld gevraagd om daar ‘licht en veiligheid’ te brengen door middel van kunst. Ik heb daar een paar jaar een jaarprogramma gemaakt, waarbij ik contact moest onderhouden met de HEMA, die over de stroomkosten ging maar zelf geen idee had waar de stoppen zaten. En met de buurtpolitieman om toestemming te vragen om bier op straat te drinken bij openingen. En met de gemeente, die ik dan moest overtuigen van het feit dat ik goedkoper was dan een beveiligingscamera, wat ze wel een goed argument vonden voor een bijdrage uit het potje ‘veiligheid’. Ik heb het met veel plezier gedaan, al was ik op het eind ook wel klaar met rookworsten van de muren schrapen. Maar bij elke opening een crackjunk die even kwam kijken: dat mis ik in Groningen dan wel weer.”
In een essay schreef jij in 2017: ‘Ten tijde van liefdesverdriet zijn de adviezen van professionals en vrienden helder en hetzelfde. Plant snel nieuwe herinneringen in je kortetermijngeheugen. Ga uit, doe leuke dingen. Heb sex met een ander. Zuip je klem, vind een nieuwe vlam.’ Welke van al die adviezen vind je het meest nuttig?
“Het lijken me juist adviezen die prima samen kunnen. Dus ik zou willen aanraden: doe het allemaal tegelijk.”
Is het met liefdesverdriet als met rijlessen: iedereen geef je ongevraagd advies?
“Ja, en dat komt ook omdat iedereen het weleens heeft meegemaakt. Er zijn maar weinig mensen die de dans ontspringen. En het is ook vreselijk, een tijdelijke staat van gekte. Maar ja, de mensen die je gaan vertellen dat het weer overgaat: waar heb je daar nou aan als je bibberend op de bank ligt?”
Eet je nog weleens sardientjes?
“Haha! Nee. Ik maak er alleen grapjes over in de supermarkt.”
In je debuut ‘Een opsomming van tekortkomingen’ schreef je namelijk: ‘Je hebt mensen die hun huwelijkse beloftes hernieuwen, mijn vader hernieuwt om de zoveel tijd zijn besluit mij niet meer te willen zien.’ Dat deed hij in brieven, heb je weleens verteld in interviews, waarin hij je voorhoudt dat je niet dankbaar genoeg bent, onder meer voor zijn boterhammen met sardientjes.
“Ja. Hij prakte ze. En daar begon hij altijd over in die brieven. Kennelijk was dat iets dat in zijn hoofd heel veel moeite heeft gekost, of hij kan gewoon niet veel anders verzinnen. Ik hoop niet dat ik ooit mijn kinderen brieven ga schrijven over de boterhammen met pindakaas die ik voor ze heb gesmeerd, en dat ze daar eeuwig dankbaar voor moeten zijn. Dan heb je wel issues, denk ik nu. Maar toen ik jonger was, raakten die brieven me toch.”
Je was enig kind. Zelf heb je nu twee zonen. Je zei ooit dat dat iets was wat je ze ‘graag wilde geven’. Vond je enig kind zijn een nadeel?
“Ja, dat vond ik wel. Het ligt aan je basis, denk ik. Mijn moeder was een superleuke vrouw, maar het was geen gemakkelijke scheiding. Ik kreeg veel aandacht, dat vond ik niet altijd positief. Het cliché is dat enig kinderen zichzelf goed kunnen vermaken. Ik had vooral het gevoel dat mijn ouders zichzelf niet zo goed konden vermaken, daar was ík dan voor. En met die brieven van mijn vader was het wel leuk geweest als ik dat met iemand kunnen delen, of als hij er af en toe eens aan een ánder had geschreven. Maar vooral wilde ik zelf een gezin stichten, een familie. Je krijgt uiteindelijk toch altijd kinderen voor jezélf – wie zit er nou op jouw kinderen te wachten?”
Foto: Bob Bronshoff