We zitten al ruim een jaar in een zoektocht naar een nieuw huis. Een beetje meer ruimte, een extra kamer om te dienen als kantoor/logeerkamer en een wat grotere tuin zijn de voornaamste eisen.
Daarbij zouden we niet rouwig zijn om het dorp waar we nu wonen te verlaten, aangezien er nog geen fatsoenlijk restaurant te vinden is.
En zo komt het dat we af en toe bij een bezichtiging een makelaar tegenkomen. Over het algemeen zijn dat prima mensen, niks mis mee. Maar af en toe zit er eentje bij die er alles aan doet om het stereotype beeld dat er over deze beroepsgroep heerst meer dan waar te maken. In een ander dorp in de buurt van onze hoofdstad gingen we vandaag naar een huis kijken. Licht zenuwachtig, want het is niet alsof je een broodje kaas gaat aanschaffen.
Daar was de makelaar al. Of al, hij was een keurige twintig minuten te laat. Hij kwam aanrijden in een glimmende BMW cabrio met het dak open. Het is februari hè mensen, terwijl er uit de speaker op standje gehoorbeschadiging Zij gelooft in mij van Tino Martin schalde.
Nadat hij het dak dicht had laten gaan, muziek nog steeds aan, stapte hij uit. Blote voeten in loafers, zonnebril in het haar en tanden zo wit dat ik er spontaan hoofdpijn van kreeg. “Heyyy, een bekend gezicht”, riep hij terwijl hij mij de hand schudde. Ik weet nooit zo goed wat ik daar op moet zeggen en kwam niet verder dan: “Ja, ik zag het vanochtend ook al.” Geen enkele opmerking over zijn verlate aankomst.
“Ik heb me hier een pareltje voor jullie”, gaat hij verder. “Wat een mazzel hè?”
“Mazzel?”, vraagt mijn vrouw. “Ja, dat ik nog een gaatje had in de agenda. Geloof mij, dit is jullie nieuwe huis.” Wederom de witte tanden. De voordeur gaat open en we stappen de hal binnen.
De meneer met het gebit uit een tandpastareclame snuift de lucht op en doet alsof hij iets heerlijks ruikt. “Thuiskomen”, zegt hij tegen niemand in het bijzonder. Mijn vrouw en ik wisselen een blik en moeten alle zeilen bijzetten om ons lachen in te houden.
Het fijne is dat, behalve dat hij het een geweldig huis vindt dat meteen voelt als thuis, hij precies nul vragen over het pand weet te beantwoorden. Of er een uitbouw gerealiseerd mag worden, waarom de huidige bewoners weggaan, welke houtsoort er op de buitenkant van het huis is gebruikt. Dat zou hij even moeten opzoeken. Een donkere vlek op een plafond doet een lekkage vermoeden. Of die opgelost is? Hij heeft wederom geen idee. En maar lachen met die tanden. Het bouwjaar had hij dan wel weer goed. Op één jaartje na, maar een kniesoor die daar op let.
Bij het naar buiten lopen schudt hij ons, uiteraard lachend, de hand. “Tot straks, hè”, zegt hij terwijl hij het dak van zijn auto opent. “Tot straks?”, vraag ik. “Als jullie je bod doorgeven, haha”, roept hij terwijl hij wegrijdt. Beduusd blijven we achter. Het is absoluut niet ons nieuwe huis, maar ik heb me in tijden niet zo vermaakt. Thuiskomen.
