Pap is jarig en organiseert een feestje in z’n tehuis met een handvol mensen. Ik haal mam op. Speciaal voor de gelegenheid is ze feestelijk aangekleed. Het haar glijdt nog voor d’r ogen, dus ik veeg het netjes opzij, in een lok. Die nabijheid irriteert haar. “Zo kan je tenminste in de spiegel kijken hoe mooi je bent”, leg ik rustig uit. Ik zie een flauwe glimlach.
Op onze weg naar buiten komen we Els, een medebewoonster met een pezig lichaam, tegen. Ze heeft felle, sprekende ogen. “Doe jij de poort eens voor me open”, sommeert ze. Els doet dat bij iedereen die hier rondloopt. Soms schud ik mijn hoofd, soms leid ik haar af en vandaag zeg ik: “Dat doe ik later, ok?”
Ze lacht maar knijpt de ogen tot streepjes. Els weet dat ik lieg, dit heeft ze vaker gehoord, zie ik. “Ik moet naar mijn moeder in Winterswijk”, schreeuwde ze afgelopen zomer een keer wanhopig, waarop Charlie in mijn oor fluisterde: “Ik denk niet dat haar mama nog leeft…” Het is een schrale troost dat mijn moeder deze wegloopneiging (nog) niet heeft. Zij vindt het best als ik zelf wegga, of haar ‘thuisbreng’ van een uitstapje en haar hier achterlaat.
Op de feestlocatie speelt mijn tante voor orgel-Joke, een oude oom maakt misplaatste grappen over mijn dochters. Typisch mijn moeders familie: hele grote ego’s op veel te kleine pootjes. Drukke types qua lichaamstaal met hoge tooninzet en veel theater. Ik vrees dat dit juist voor mam snel te veel is. Ze neemt plaats aan een tafel en duikt meteen in de oude foto’s die pap speciaal voor haar heeft neergelegd. Een tiental zwart-wit herinneringen.
Vrienden van vroeger pogen een gesprek te voeren en luisteren geduldig naar het onverstaanbare dat over mams lippen glijdt. Soms lacht ze ineens, zonder aanleiding. Dansen of een spelletje spelen, dat wil ze niet. Ze wil al tijden nergens meer aan deelnemen. Als ze in een paar minuten tijd drie keer uitgebreid gaapt, pak ik haar jas. “Kom mam, ik breng je naar huis.” “Dat is goed kind”, zegt ze en plaatst haar bevende hand nét niet tegen mijn wang. Zelfs de intimiteit is zwevend.
Terug op honk wordt ze letterlijk met open armen door de verzorging onthaald in de gezamenlijke woonkamer “Oh, Ineke ben je daar eindelijk. Ik miste je al bij het avondeten”, zegt iemand vrolijk. Snel neem ik afscheid. Want als mam afgeleid is gaat dat sneller. Voordat ik naar de auto ga lever ik de ‘veilige’ cadeaus, een bos bloemen en een fotocollage, af in de kamer van mam.
Dan zie ik Els in liggen, languit in de deuropening, kermend van de pijn, rollator op z’n kant, de wieltjes nog draaiend. Ik slaak een gil en ren naar de verzorgers. “Kom helpen… Els is gevallen!” Als ik de spullen op een stoel leg om mijn armen vrij te maken hebben zij haar al op de grond bijgedraaid.
“Och Els, ben je nu weer gevallen? Dat is al de derde keer deze week.” zegt een verzorger. Het hoofd van Els is bont en blauw, een net geheelde wond is opnieuw aan het bloeden. Ik sta er wat nutteloos bij want de verzorging, er is inmiddels een derde persoon bij, weet precies wat te doen. Dus zet ik de rollator maar weer rechtop.
Els wordt voorzichtig opgetild. Ze zucht, kijkt me plotseling strak aan en zegt : “Ik wil niet meer. Help me…” De verzorgers ondersteunen haar, ze lopen langzaam weg. Ik leg de spullen in mam haar kamer en ga naar huis. “Ze was natuurlijk op weg naar buiten, richting de poort toen ze struikelde”, bedenk ik ineens als ik voor de poort sta.
Als ik de geheime code intyp om de poort te openen, twijfel ik een paar seconden. Zal ik er een tak of iets anders tussen leggen zodat-ie stiekem open blijft? Dan kan Els hier eindelijk weg, ook al is dat verre van verstandig. Ze wil hier niet zijn, ook niet in Winterswijk. Ze wil naar de eeuwige jachtvelden. Ik zag het in haar grote ogen.