‘Ik had het verstandig gevonden als je de (roddel)pers had uitgenodigd voor je boekpresentatie. Je moet gebruikmaken van het feit dat je de ‘dochter van’ bent.’
Daags na de lancering van mijn allereerste kinderboek Gewoon Keet – een soort Bridget Jones voor koters – stuurt een van de genodigden, iemand uit mijn omgeving, dit appje. ‘Ik snap dat je het op eigen kracht wil doen, maar vaak heb je publiciteit nodig om succes te krijgen’, komt er achteraan.
Het is goed bedoeld, daar twijfel ik niet aan. Ik ken deze tipgever goed genoeg om dat te weten. Ik denk wel dat deze persoon mijn blind date-debacle van een paar maanden geleden even heeft gemist, anders had hij geweten dat ik niet zo lekker ga op ongevraagd advies. Dit soort appjes worden ook vaak gestuurd door mensen die hun zin beginnen met: ‘Niet lullig bedoeld, maar…’, waarna er een ontzettend lullige opmerking volgt. Of: ‘Ik bedoel er verder niks mee, maar…’

Ik heb het berichtje niet beantwoord.
Ik haalde mijn schouders op en dacht: ‘oké, prima’ en ging verder met mijn dag. Ik vind het het aller heerlijkste van ouder worden: dat dit soort dingen me niet meer raken.
Tien jaar geleden was ik ziek geweest van dit berichtje, waar in principe natuurlijk gewoon in staat dat ik niet goed genoeg ben om het zonder dode kruiwagen voor elkaar te krijgen. Want toen had ik dat geloofd. Nu niet meer. Hell no. Mijn kinderboek is geweldig. Als mensen zeggen: “Het is zó leuk geworden!” roep ik: “I know!” in plaats van een schoorvoetend bescheiden: “Vind je? Dankjewel.”
Maar het gaat om veel meer dan dat boek. Ik heb eindelijk zelfvertrouwen. Heus niet altijd, maar ik weet wat ik kan en dat is best wat. Eindelijk vind ik mezelf goed genoeg. Als iemand min of meer impliceert dat ik – al veertig jaar! – meelift op het succes van mijn vader zaliger en eigenlijk dus gewoon een incompetente nepobaby ben, kan ik alleen mijn schouders ophalen en denken: ‘ik geloof dat ik dat anders zie’.
Maar stél even dat het wel zo is. Dat ik niet bijster getalenteerd ben en mensen me al die tijd columns en banen en boekcontracten hebben gegeven omdat mijn vader (die overduidelijk wél iets kon) ooit met zijn hoofd op televisie was.
Dan nog had ik afgelopen week geen roddelpers uitgenodigd. Begrijp me niet verkeerd: ik ken de heren en dames roddelpers en mag ze ook graag, dus ze waren van harte welkom geweest als ze zelf hadden bedacht te willen komen. Maar dit keer joeg ik niet proactief hun aanwezigheid na. Want dan had het op een middag die over mijn kinderboek – een droom die ik al heb sinds ik zelf een kind was – zou moeten gaan, om mijn vader gedraaid. ‘Dochter Willem Ruis schrijft eerste kinderboek’.
Ik verkoop liever vijftien boeken als Suus dan tienduizend als ‘de dochter van’. Natuurlijk ben je succesvol als je in de bestseller 60 komt (en ik manifesteer mijn Keet er gewoon in), maar voor mij zit het echte succes hem – nu al – in de foto’s van lezende kinderen die ik toegestuurd krijg.
Misschien is succes subjectief. En maakt het feit dat ik überhaupt een kinderboek heb uitgegeven bij een van de bekendste en oudste kinderboekenuitgeverijen van Nederland me al succesvol.
Eigenlijk had ik dat moeten antwoorden. Niet lullig bedoeld.
