Interview

Thérèse Boer: 'Ik denk niet dat Jonnie ooit heeft geweten hoe geliefd hij was'

Acht maanden geleden stierf Jonnie Boer. Wereldberoemd sterrenchef, maar vooral ook fantastische vader van Jimmie en Isabelle en grote liefde van Thérèse Boer.

Het koningskoppel van de gastronomie waren ze, Jonnie en Thérèse Boer. Meer dan dertig jaar draaiden ze samen De Librije in Zwolle, hij als chef-kok, zij als gastvrouw en sommelier. De laatste 21 jaar ­onaf­gebroken bekroond met drie sterren – een unicum in de wereld. Tot 23 april 2025, toen Jonnie op Bonaire plotseling stierf na een longembolie.
Op de dag van het interview, is het vijf maanden en een dag later. Een vroege woensdagmiddag, De Librije ligt erbij zoals altijd: de keuken draait al op volle toeren, hotelgasten komen binnen, een buurt­bewoonster vraagt of ze bezoek uit het buitenland even rond mag ­leiden. In een van de halfronde zitjes in het restaurant zit Thérèse Boer (54). Ze ziet er zo netjes uit – hoge hakken, zwart rokje, perzikkleurig jasje met veren – dat de interviewster voorzichtig vraagt of de fotografie ook voor vandaag gepland staat. “Nee hoor”, antwoordt Thérèse verbaasd. Zo ziet ze er altijd uit. Voor de gasten.
En toch is het niet zomaar een dag. Gisteren heeft ze de as van Jonnie uitgestrooid in een meertje in Noord-Giethoorn. Of, uitgestrooid – zeg maar gerust: met een ferme zwaai het water in gekieperd. Precies zoals Jonnie het wilde. “Hij zei altijd: ‘Doe voor mij niet te veel moeite, als ik er niet meer ben. Doe een steen om mijn poot en gooi me in het Molengat.’ Dat hebben we gedaan.”
Hoe was het?
“Het was heel emotioneel. Ik had er eigenlijk niet echt op gerekend, maar het overviel me totaal. Er kwamen allerlei herinneringen binnen. Jonnie is geboren in Giethoorn, we ging er ’s avonds vaak met de boot naartoe. Even zwemmen, de zonsondergang bekijken. Aan het eind van de zomer is er altijd een jazz- en bluesfestival in Giethoorn. Daar waren we vorig jaar weer. Op zondagmiddag was de Na-blues, zo heette dat, daarna zijn we op de boot in het meer het Molengat blijven slapen. Dat was de laatste keer dat we er samen waren.”
En nu was je er opeens alleen.
“Met de kinderen en heel veel vrienden, hè. We waren er met zeven boten heen gevaren, wij kwamen nog vast te zitten, want het laatste stukje is eigenlijk te ondiep. Maar we wilden per se met Jonnies boot. We hadden een ronde, stenen urn – biologisch afbreekbaar – en die hebben we vanaf de punt van de boot het water in gegooid. Jonnie sprong ook altijd vanaf de punt van de boot in het water. Het was heel mooi en heel verdrietig. Het voelde alsof we nu ook voor hem iets hebben afgerond.”
Hadden jullie het met Jonnie vaak over de dood?
“Totaal niet. Dit, van het Molengat, was het enige wat Jonnie er ooit over gezegd had. Al het andere hoefde hij niet.”
Hoe weet je dan nu wat je moet doen?
“Ik volg mijn hart en mijn gevoel. Toen het gebeurde, schoot ik meteen in de regelmodus. We moesten alles steeds heel snel beslissen. Het was totaal overdonderend. Eigenlijk begon het al op maandag. We waren in ons huis op Bonaire, deels voor werk, deels om Isabelle op te zoeken. Jonnie voelde zich niet zo lekker. Laten we naar de dokter gaan, zei ik, maar Jonnie wilde liever proberen te slapen en even kijken hoe hij ­wakker zou worden.”
Ging hij vaak naar de dokter?
“Nooit. Hij was wel meer bezig met zijn gezondheid, hij vond het ook heel lastig om zestig te worden.”
Was hij ongezond?
“Nee, zeker de laatste tijd niet. Hij was heel veel aan het sporten, lette op zijn voeding, zag er heel goed uit. Dat is het probleem met een ­longembolie: die kan al heel lang in zijn lichaam hebben gezeten, maar het kan ook in één keer gebeurd zijn. Dat zullen we nooit weten.”

Ik begreep dat longembolie een van de diagnoses is die het vaakst gemist worden.
“Je ziet het niet. En Jonnie had ook geen pijn. Hij was die maandag moe en wat benauwd, maar ja, hij was ook astmatisch. Hij gebruikte twee keer per dag een puf. Maar we zijn die avond gewoon nog ergens een hapje wezen eten. Dinsdag zijn we toch maar naar de dokter gegaan. Isabelle woonde op het eiland, wij konden terecht bij haar huisarts. Ik hoor geen gekke dingen, zei de arts, niet aan je longen, niet aan je hart, maar misschien is het toch goed dat je even naar het ziekenhuis gaat. Dan kunnen ze daar wat testjes doen en een hartfilmpje maken. Dus wij, hup, naar het ziekenhuis en daar zagen ze, bij een van de laatste onderzoeken, dat er ergens een bloedprop zat. Ze wilden Jonnie net aan de bloedverdunners leggen toen hij die embolie kreeg. Hij heeft zo’n domme pech gehad.”
Kun je dat zien, wanneer zo’n propje de longader verstopt?
“Jonnie zat op de rand van het onderzoeksbed en werd een beetje blauw. ‘Ik word nu toch wel heel benauwd’, zei hij, en daarna: ‘Maar ik heb ook mijn puf niet gehad. Die nam hij altijd om vijf uur ’s middags en het was nu zeker half zeven. Ik haalde de verpleegster erbij, Jonnie zei nog een keer: ‘Ik moet mijn puf hebben.’ Het was het snelste als ik die maar gewoon thuis zou gaan halen, want de apotheek was al dicht. Ik ben over het eiland gescheurd. Toen ik na een kwartier terugkwam, was de onderzoekskamer leeg en rinkelden er overal alarmbellen. Jonnie lag op een bed, snakkend naar adem. Toen de artsen hem een spuitje gaven om hem rustiger te krijgen, kreeg hij een hartstilstand. Daar was ik bij, maar bij de reanimatie ben ik weggelopen. Dat was zo naar om te zien.”
Was Isabelle er inmiddels ook?
“We hebben samen zitten wachten. Om één uur ’s nachts zeiden de artsen: ‘Ga maar naar huis, probeer wat te slapen, want morgen wordt een intense dag.’ We hebben thuis een glas wijn gedronken en zijn gaan liggen – echt slapen lukte natuurlijk niet. Om iets van half vier werden we door het ziekenhuis gebeld: ‘Je moet toch komen, want het gaat niet goed.’ Jonnies bloeddruk bleef laag, zijn lever functioneerde niet, zijn nieren ook niet. Een van de doktoren zei: het enige wat je kunt doen, is tegen hem praten en zeggen dat hij moet vechten. Hij hoort jullie wel, hij is niet in coma, hij slaapt en we weten dat mensen dan wel bewustzijn hebben. Dus Isabelle en ik hebben zijn arm en zijn hand gepakt. We hebben hem gekieteld en gestreeld en echt alles tegen hem gezegd.”