“En… Ren! … Toe nou, Falc, gas erop!” Het is Pasen en ik sta als een idioot met m’n armen te flappen terwijl mijn voeten wegzinken in een zeiknat akker vol opkomend maïs. Het doel is mijn hond weer in een sprint te krijgen.
Net was-ie niet te houden, maar nu staat hij te grazen als een schrikachtig geitje. Steeds als ik zwaai, springt Falco met volle bek een meter opzij. Baasje doet gek en hij heeft gelijk; ik bén gek.
Het punt is dat ik daarnet een grap heb bedacht en daar wil ik een filmpje bij maken, want dan heb ik eindelijk iets om te posten op Instagram. Niet dat ik Instagram begrijp, ik weet niet eens hoe je ergens een muziekje onder zet of hartjes laat opstijgen, maar er kruipen steeds meer volgers mijn kant op en daardoor voel ik me genoodzaakt te leveren.
Alleen: wat? Ik eet nooit coole dingen waarvan ik foto’s kan maken. Mijn zoon zegt af en toe iets grappigs, maar doet dat zelden als m’n telefoon binnen handbereik ligt. Ik reis amper, háát selfies, woon in joggingpakken, heb geen kantoorgenoten en mijn sociale leven speelt zich bijna uitsluitend af op WhatsApp.
Boven alles ontbreekt het me aan visuele ijdelheid, wat in deze tijd een gotspe is, maar bij elk idee dát ik heb, bekruipt mij meteen de vraag: who cares?
Andersom ben ik dan wel weer gek op loeren, mits iemand me aan het lachen maakt. Ik volg allerlei comedians, zonderlingen en lijstjes met geinige tweets omdat ik dat praktischer vind dan zelf X’en.
Verder scoor ik er schoonmaaktips, wooninspiratie en jaloerse steken als iemand knettermooi zingt en ik ben een sucker voor honden die hun baasje na tien maanden weer terugzien komen uit het leger.
Maar goed, dacht ik vijf minuten geleden, nu héb ik eindelijk inspiratie, namelijk een filmpje van mijn hond die keihard over een akker rent met als bijschrift ‘Hé, een Raashaas’ (in plaats van Paashaas dus en die woordspeling is nu al niet meer leuk, laat maar weer, het moment is voorbij, ik ben niet grappig, ik heb gefaald etcetera), weigert die hond dienst.
Zonlicht schijnt op verse blaadjes die zich uit hun knoppen wringen, ook mooi om te delen bedenk ik, al weet ik niet wat voor bomen het zijn en daar schiet geen mens iets mee op, dus laat óók maar.
Een Kaashaas dan, denk ik wanhopig als we weer binnenkomen en er gedekt is voor de lunch. Plakje kaas voor z’n snuit en dan een close-up? Maar nee, het moment is echt voorbij, de grap echt niet leuk, ik moet weer helemaal van voren af aan beginnen.
Ik open mijn Instagram om te zien hoe anderen wel succes hebben en spot een bericht van een man die gekwetst is dat ik niet op zijn eerdere mededeling (‘Mannen die alleen een kind opvoeden hebben het ook zwaar hoor’) heb gereageerd (‘Carolien schrijft niet veel terug, jammer’). Ik voorzie een ellenlange discussie met dit figuur en blokkeer ‘m. Deze types ken ik en een gesprek aangaan is vaak verre van lachen.
Tevreden zet ik me aan de lunch, Falc krijgt een plakje kaas, maar hoeft niet op de foto. Actief geweest op Insta, niemand verveeld, weer een week overleefd.
