Leon Verdonschot legt voor LINDA.nl wekelijks iemand het vuur na aan de schenen. Deze week is journalist en ‘stijlpastoor’ Arno Kantelberg (53) aan de beurt. Over ‘Wie is De Mol’, stijl en witte sokken.
Je was jaren de hoofdredacteur van Esquire en schreef meerdere boeken. Is je conclusie na je deelname aan Wie Is De Mol?: de aandacht daarvoor is groter dan voor al dat andere samen?
“Precies dat is mijn conclusie, ja. Ik heb even mogen ervaren hoe het is om je Ria Bremer te voelen. Er kijken iedere week vier miljoen mensen naar, en ik denk dat de helft bestaat uit kinderen. Ik lig er inmiddels uit, en heb echt enorme aantallen berichten gekregen van kinderen, met foto’s en video’s van hoe erg ze dat vonden. Het was ontzettend leuk. In deze gepolariseerde wereld was het fijn om even onderdeel te zijn van iets waar iedereen een prettig gevoel bij heeft.”
Het klinkt allemaal bijna ouderwets cynisme-loos.
“Cynisme, snedigheid of zelfs ironie speelt in het domein van Wie Is De Mol? geen rol. Heerlijk. Het voelt een beetje als een ouderwets gezelschapsspel. Het is eigenlijk de televisieversie van apenkooi. En iedereen vond vroeger bij gym apenkooi leuk. Ik zal niet zeggen dat ik mijn jeugd heb herbeleefd, maar het deed me soms wel denken aan de oude televisieprogramma’s waar je als kind naar keek. Met je haren nog nat, in je pyjama op de bank. De veelgeprezen montage laat ook iedereen er sympathiek uitkomen. Als je me zo ziet, lijk ik zowaar best een leuke gozer.”
Je noemt jezelf tegenwoordig ‘stijlpastoor’. Is de verwijzing naar meneer de pastoor een ode aan je Brabantse wortels?
“Zeker. Ik gids de volgelingen in mijn parochie door hun garderobe. En ik voel me inderdaad thuis bij het katholieke, en als zuiderling zelfs het róóms-katholieke geloof. Als een handschoen waar ik gemakkelijk in schiet.”
Wat is de eerste herinnering die bij je opkomt bij Gemert?
“Mijn moeder. En ik heb vele, vele goeie herinneringen aan Gemert. Je leest vaak dat mensen over de plaats waar ze zijn opgegroeid zeggen: ik wist niet hoe snel ik er weg moest, er gebeurde niks, ik kon me niet ontplooien. In die achttien jaar in Gemert heb ik dat nooit gedacht, echt: geen enkele keer.”
In artistieke zin heb je Brabant wel geëerd: je schreef carnavalsnummers.
“Met het trio Ziek, Zwak & Misselijk onder meer de hit ‘Ge bent wel dik, maar nie gezellig’. Ik moet er nog steeds om lachen, al geloof ik dat het tegenwoordig ‘fatshaming’ heet.”
Over gevoeligheden gesproken: wanneer je mensen adviseert over stijlvoorkeuren, moet je ook woorden geven aan afkeuren. Ben je daar voorzichtiger mee geworden? Je maakte ooit een opmerking over de ‘bouwvakkersarmen’ van Nikkie de Jager en daar kwam veel commentaar op.
“Mijn opmerking betrof de tatoeages op haar arm in combinatie met de elegante jurk. Ja, dan start de ‘cancel-community’ de motoren. De LINDA.nl-site nam er toen nog een filmpje over op met Nikkie de Jager, met die opmerking totaal uit de context getrokken. Het probleem in bredere zin is dat iedereen zich een slachtoffer voelt. De underdog heeft mijn sympathie, te allen tijde. Maar niet iedereen die zichzelf slachtoffer voelt, is per definitie de underdog.”
Is de samenvatting van je boek Man op z’n allerbest: gemak is de vijand van stijl?
“Nee. De vijand van stijl is ángst, gebrek aan durf. En dat wordt verpakt als gemak of desinteresse: ‘Ik vind het belangrijk dat het goed zit.’ Maar dat is vaak angst voor de opmerkingen van vooral vrouwen. Zeker in de jaren negentig dachten alle vrouwen dat ze Carrie uit ‘Sex and the City’ waren.”
Je citeert George Clooney in je boek, maar verder komt hij niet langs. Jaren gold hij toch als het vaste voorbeeld van een aantrekkelijke man.
“Clooney heeft een geweldige kop, en geweldig haar. Ik vind hem, zeker in zijn komische rollen, een fantastische acteur. Het is een leuke vent, hij kan geweldig vertellen. Maar wat hij niét kan, is zichzelf goed kleden. Hij heeft een typisch Amerikaanse smaak, en dat grenst aan wansmaak. Af en toe wordt hij in een Armani-smoking gehesen, dan lijkt het nog wat. Charisma kan veel doen. Het citaat dat ik van hem aanhaal, gaat niet eens zozeer over kleding.”
Je boek is ook een poging tot eerherstel. En wel: van de witte sok. Komt dat ooit nog goed, denk je?
“Als het aan mij ligt wel, ik breek er al jaren een lans voor. Kijk, die lubberende sportsokjes die niet helemaal meer wit waren, die hebben de witte sok een slechte naam gegeven, in combinatie met de wandelschoen en de man die het droeg: de onverzorgde Nederlandse man. Ik heb het over Fred Astaire, Gene Kelly, Michael Jackson die het weer van Kelly af keek, Elvis Presley op de hoes van ‘Jailhouse Rock’. Ik heb een paar missies in mijn leven, en de stropdas en de witte sok zijn daar twee van. Net als het einde van de driekwart broek.”
Je bent nu hoofdredacteur van de site modmod.nl. Geloof je nog in bladen?
“Mijn gevoel zegt dat het tijdschrift dezelfde cyclus zal ondergaan als de plaat, als vinyl. Ik weet niet waar ik dat op baseer, misschien op ‘wishful thinking’. Maar dat denk ik echt. Op een bepaald moment zal er weer een verlangen ontstaan naar het vóelen van een blad, aan de schoonheid van een tijdschrift, zoals ook van een albumhoes.”
Foto: Bob Bronshoff