Na de scheiding, zes jaar geleden, had ik één wens: een huis kopen. Dat was toen een ver-van-mijn-bed-show, want ik had bewust een stap teruggedaan in m’n carrière toen de kinderen kwamen. Met andere woorden: ik moest hard aan de bak waarbij de focus op het werk lag. En daar voelde ik me, naar de kinderen toe, soms schuldig over.
We maakten met z’n drieën een nieuwe start in een huurhuis waar de behoefte aan een eigen voordeur (we zaten op de eerste en tweede etage) en tuin groeide.
Als Puck naar de middelbare school zou gaan, wilde ik dat ze op z’n minst haar fiets achter het huis kon zetten. Ik droomde van een achterom, schuur of garage. Met de koude kakbuurt waar, op een handjevol lieverds na, pretentieuze types woonden, hadden we weinig. Ik snakte naar een volkswijk, een gewone straat in een no nonsense buurt.
Dit jaar ging het ineens snel: ik had een contract en nam voorzichtig een kijkje op de huizenmarkt. Viel dat even tegen. Er stond niks te koop en prijzen waren op het idiote af. Waar je voorheen twee ton voor neerlegde kostte nu gemakkelijk het dubbele.
Toch stapte ik vol goede moed naar een makelaar. Ik legde mijn budget neer en sprak mijn wensen uit. De makelaar, een sympathieke vent, was realistisch dus weinig hoopvol. “Je zoekt in een gewilde prijscategorie. Wist je dat ruim zestig procent van de huizen hier verkocht wordt aan mensen uit de Randstad?” Het leek een beetje op navraag doen voor een pup bij een erkende fokker. “Weet je wel dat dit ras niet alleen thuis kan zijn en dat het alles sloopt?” Dat idee. Toch besloot ik me niet over negatieve dingen op te winden. “Ach, ik huur nu en heb geen haast met vertrekken.”
“Ervaring leert dat mensen die weinig haast hebben, juist vrij vlot iets vinden.” Na die tegelspreuk gaf hij een knipoog. Het begon slecht, want het eerste huis dat me wat leek mocht ik niet eens bekijken. Na een bezichtiging bij het tweede exemplaar kreeg ik nul minuten bedenktijd. De toko was al voor mijn neus weggekaapt toen ik naar huis fietste: de kijker na mij had meteen vijftienduizend euro overboden.
Dat de huizengekte tegen de klippen op liep, bleek toen ik een ander huis, toevallig bij dezelfde makelaardij, te koop zag staan. Ik hoorde me hardop aan de makelaar vragen: “Dit jaren 30-huis staat al vijf dagen op Funda. Wat is er precies mis mee?”
Ik nam een kijkje en ondanks de poepbruine gordijnen en messing (!) deurklinken stond mijn naam op deze woning. Ik voelde het toen ik in de keuken stond en het ronde poortje in de achtertuin zag. Een huis met vier slaapkamers, een sheshed-zolder voor moeder, een bijkeuken, schuur én een achterom. Ik zag Puck d’r omafiets hier al staan. Ik was meteen verkocht en het huis ook. We wonen er nu een week en hoewel het nog lang niet af is, voelt het al als thuis.
Afgelopen vrijdag fietste Puck, die sinds september brugpieper is, voor het eerst de route naar school. Bij thuiskomst gooide ze vrolijk de achterpoort open. “Hoi mama, ik ben anders terug gefietst, via het GoAhead-stadion”, zei ze toen ze met rode konen de bijkeuken in liep. Ik maakte een lunch klaar. “Weet je mam, alle vriendinnen gingen na school meteen naar de Mac.” “Wilde jij niet mee?” Nee. Ik wilde met jou samen eten.” “Och meid”, zei ik ontroerd. “Je hoeft echt geen rekening met mij te houden, ik vermaak me wel.” “Dat doe ik ook niet. Maar het is de eerste schooldag in ons nieuwe huis en ik wil dat samen vieren.” Ik schoot vol. “Niet huilen “, lachte ze verlegen. “Maar even serieus, mam. Ik ben fucking trots op je.”