Er was nogal wat commentaar op mijn voorlaatste column. Vooral over het feit dat ik mezelf ‘ophemelde’. Dat ik ‘doorgaans verbaasd (…ben) wanneer de blauwe letters: IT’S A MATCH! níet oplichten.’ En dat ik schreef dat ‘mijn eigen interpretatie van een karakter iemand bijzonder maakt. Ik ben leuk en uniek en projecteer dat op de man van keuze.’
Daardoor ben ik nu ‘arrogant’, een ‘vreselijke vrouw’ en natuurlijk is het geen wonder dat ik niet getrouwd ben.
Ik laat dus deze keer even de romantische liefde voor wat het is om het over ons – vrouwen – en de liefde voor onszelf te hebben. Blijkbaar mag ik mezelf als vrouw niet leuk en uniek vinden, of het in ieder geval niet hardop zeggen. Ook niet van vrouwen. We gunnen elkaar de zelftevredenheid niet. Mijn tekortkomingen mag ik benoemen, mijn mooie uiterlijke of innerlijke kenmerken niet. We hebben een ingebouwde, interne misogynie.
We kunnen er niets aan doen, we krijgen het met de paplepel ingegoten. Niet te hard lachen, maak jezelf niet zo vies, niet gillen en schreeuwen. Meisjes worden van kinds af aan klein gehouden, er valt altijd wel iets te verbeteren. Hoe we ons gedragen, hoe we eruitzien. Het gaat onbewust. Al jong worden we geconfronteerd met de imperfectie van ons lichaam. Immers, we zagen onze moeders al lijnen. Het hoorde gewoon bij het vrouwenbestaan. Dronk mijn moeder ineens geen melk en suiker meer in haar koffie, dan was ze op dieet. Waren het geen calorieën tellen, dan was het wel Modifast, maaltijdvervangende reepjes of ze ging ineens naar wekelijkse samenkomsten van Weight Watchers.
Natuurlijk volgde ik mijn moeders voorbeeld. Ik werd ook zeker door haar aangemoedigd. Niet dat ik dik was, zo weet ik achteraf, maar waarschijnlijk vond ze voorkomen beter dan genezen. Dus ging ik ook gezellig diëten in clubverband. Elke week voor het oog van zo’n vijftig gezette dames op de weegschaal, waarbij werd omgeroepen hoeveel je was afgevallen (applaus). Ook als je niet was afgevallen werd dat geroeptoeterd en liep je the walk of shame terug naar je plaats.
Eenmaal in de twintig samen met vriendinnen pillen halen uit België, druppels uit Duitsland, we deden het Mayo-dieet, Atkins, puntendieet en ga zo maar door. Afvallen en aankomen. Ik jojoode niet, maar stuiterbalde mijn leven door.
Wat een geld heb ik eraan uitgegeven! En ik niet alleen. Er gaat wereldwijd meer dan 150 miljard euro om in de dieetindustrie. Een omzet die blijft groeien, want 95 procent van alle diëten mislukken. Zo zijn ze ook ontworpen. Het is helemaal niet de bedoeling dat ze duurzaam zijn, dat brengt niks op. Ons lichaam, onze onzekerheid en zoektocht naar perfectie is a gift that keeps on giving.
Ik ken ook geen vrouw die niet op dieet is geweest. Er moet altijd een paar kilo af – minimaal vijf. Tegenwoordig wordt dat berekend volgens het BMI (Body Mass Index). Dat is echter een heel vreemd rekenmodel. BMI is namelijk gebaseerd op het lichaam van een jonge tot middelbare witte man. Ras, geslacht, botstructuur, lichaamsbouw en leeftijd zijn hierin niet meegenomen. Dat is toch ongelooflijk?
En al zijn we geen gram te zwaar, dan nog. We staan voor de spiegel en zien cellulitis, een plissé-nek of tekenen van het totale verval als je eenmaal de veertig voorbij bent: ‘Kijk, als ik zwaai zie je mijn bovenarmen flapperen!’ Die kun je vervolgens weer weg laten snijden, want ook daar is het kassa. Een suck or tuck, als je het kunt betalen. Een complete Mummy Make Over, want oh wee als je ziet dat je een kind hebt gedragen en gevoed. Jakkes. Die flubberbuik, die hangborsten …
Ik hoor een man zich nooit druk maken over zijn flappende bovenarmen. En hij heeft ook geen vrienden die hem discreet waarschuwen: ‘Oei jongen, niet te hard zwaaien met die zwieberarmen van je.’
En zie jij een vent weleens in zijn onderbroek voor de spiegel in zijn dijen prikken en wanhopige uitroepen: ‘Kijk, als ik hier druk, zie je daar putjes’? Welnee, wat kan hem het schelen. Hij is tevreden met zichzelf. Dat welvaartsbuikje? Ach, goed gereedschap heeft een afdak nodig. En hij gaat rustig op de rand van het bed zitten terwijl dat afdak over zijn dijen bloest. Het deert hem niet.
Maar oh wee als een vrouw zichzelf niet fileert over haar uiterlijk, niet kritisch is naar zichzelf. Laat staan als ze zichzelf zomaar mooi vindt. Sterker nog, we kunnen amper een compliment gracieus in ontvangst nemen met een simpel ‘dank je’. Behalve als we iets kunstmatig hebben laten aanmeten. Een vrouw die een paar pronte nieuwe borsten heeft gekocht, is trots. Ze laat ze graag en schaamteloos zien en als het een beetje meezit betasten. ‘Mooi hè? Zo’n goeie chirurg.’ En we knikken allemaal instemmend.
Ooit heb ik mijn borsten laten verkleinen van een knellende E naar een kleine C. Prachtig! De eerste twee weken deed ik mijn blouse al open als de bel ging. Zo mooi vond ik het. Geen wijkende knoopjes meer, niemand die zei: ‘Jezus, wat heb jij een grote tieten!’ Maar wel: ‘Dat heeft hij mooi gedaan zeg.’ Een extern compliment.
Na jaren trouwe dienst ze zijn echter niet meer zo perky als toen. Maar ik vind ze mooi en ik weiger ze te vergelijken met implantaten. Ik wil niet meer onzeker zijn over mijn uiterlijk. Ik wil niet meer toegeven aan dat gevoel niet te voldoen. In plaats van elke dag in de spiegel naar mijn tekortkomingen te kijken, zeg ik elke dag mijn nieuwe mantra: ‘Ik ben prachtig!’
Ik train mijn geest om mezelf niet meer af te zeiken, hoewel juist dàt maatschappelijk volledig is geaccepteerd. Jezelf leuk en uniek vinden niet. Dat mag een ander van me vinden, maar ik zelf niet. Dan ben ik arrogant, een vreselijke vrouw. Conclusies die getrokken worden zonder dat men weet of ik lief ben, grappig of slim. En weet je wat? Ook dat ben ik. Allemaal!
