Een halfjaar geleden kwam in de woning tegenover de onze een nieuwe buurman wonen. Een expat, begreep ik uit de groepsapp van ons gebouw, waarin we belangrijke zaken bespreken als ‘wie verwijdert het onkruid tussen de tegels op het plein’ en ‘wat doen we aan de katten die massaal in onze perkjes komen schijten’.
De nieuwe buurman kwam uit Oekraïne. Zijn gezin zou daar achterblijven, terwijl hij vanwege een nieuwe baan voortaan in Haarlem verbleef.
We zagen hem na zijn verhuizing eigenlijk nooit. Het enige bewijs dat er überhaupt iemand aan de overkant woonde, was de groeiende stapel pakketjes voor de voordeur, die eens in de zoveel tijd stilletjes werd weggehaald, waarna er weer een nieuwe berg ontstond.
En toen viel Poetin Oekraïne binnen. “Heeft de buurman daar geen vrouw en kinderen wonen?”, vroeg ik aan mijn man. “Ja”, zei hij bedremmeld, “wat angstig moet dat zijn”. Terwijl wij op het nieuws zagen hoe Russische soldaten het land binnentrokken, steden werden gebombardeerd en duizenden mensen op de vlucht sloegen, zat het gezin van de buurman daar middenin. Ik kon me er amper iets bij voorstellen.
We besloten hem een berichtje te sturen om hem veel sterkte te wensen in deze bizarre situatie. Hij antwoordde dat hij inderdaad al nachten amper had geslapen, maar dat zijn vrouw en kinderen godzijdank inmiddels onderweg hierheen waren. Met de auto, dwars door oorlogsgebied, in een kleine colonne met vrienden en familie.
Ook daar kon ik me nauwelijks een voorstelling van maken. Wat wist ik überhaupt van oorlogen, behalve wat ik had gezien in Hollywoodfilms en gelezen in ontelbare boeken over de Tweede Wereldoorlog? Nooit meer, riepen we sindsdien elk jaar op 4 mei. Het bleek in de praktijk een nogal loze belofte.
Op een dinsdagavond kwamen ze in Haarlem aan. Hun auto, die eigenlijk wit hoorde te zijn, onder de zand en modder. Omdat we toch iets voor ze wilden doen, hadden we een kratje voor de deur gezet met tulpen, een fles champagne en wat speelgoed voor de kinderen.
Een uurtje later appte de buurman – van wie we inmiddels wisten dat hij Dimitri heet – om te bedanken. Hadden we misschien ook wat sigaretten voor zijn vrouw? Die was weliswaar eigenlijk gestopt, maar had sinds haar dodemansrit enorme behoefte aan nicotine. Mijn man ging een pakje brengen. Een oorlog leek ons een uitermate goed excuus om weer een het roken te slaan.
Afgelopen weekend waren we bij ze uitgenodigd op de borrel. De kinderen, een meisje van vier en een jongen van acht, waren heel blij geweest met het speelgoed, vertelden ze, want ze hadden alles in Kyiv moeten achterlaten. De angst voor bommen was gewoon met ze meegekomen, allebei wilden ze het liefst de hele tijd bij hun ouders in de buurt zijn.
Ook de buurvrouw kon nog nauwelijks bevatten wat hen nou precies was overkomen. Dat ze vrienden en familie had moeten achterlaten, hun huis, haar eigen bedrijf, overgenomen van haar vader, waarvan ze niet wist of het straks nog zou bestaan of ook door bommen zou worden getroffen. “Zagen jullie de oorlog nou aankomen?”, vroeg ik. “No”, zei de buurman. “It’s 2022, how can the world let this happen?” Daar hadden we ook geen antwoord op.
