Terwijl ze de coronaregels vanaf dag één – toegegeven: licht fanatiek – toepast in haar leven, ziet journalist Jorinde Benner (42) hoe met de dalende sterftecijfers van het RIVM, haar omgeving stukje bij beetje verzaakt.
En eerlijk: zelf zakt ze ook steeds verder in een sociale spagaat.
‘Gék word ik tussen die muren. Ik heb wijn nodig; zie je zo.’ Vriendin J. is onderdeel van de huisraad, dat we te pas en te onpas bij elkaar binnenvallen is de normaalste zaak van de wereld. Maar nu is het coronatijd. Bedremmeld kijk ik naar haar berichtje op mijn telefoon. Wijn, à la. Maar elkaar zien? Hallo, we zitten nog altijd in quarantaine. En voor iemand die doorgaans wars is van ‘hoe het moet’, neem ik dat verdomd serieus – zelfs nu de signalen van het RIVM iets positiever worden.
Ik krijg niet eens de kans een weerwoord te geven; een kwartier later zwaait mijn tuindeur open. Wat nu? Haar rechtsomkeert naar huis sturen? Ondenkbaar; ik mis haar ook. “Binnenblijven jullie”, sis ik naar mijn puberzonen, “anderhalve meter!” Een wijntje in de tuin op voldoende afstand kan geen kwaad, oordeel ik. Eerlijk gezegd heb ik het na weken eenzaamheid keihard nodig, live contact met een volwassene van vlees en bloed. En feitelijk houden we ons braaf aan de protocollen.
Toch vind ik het nogal een stoeipartij, vriendschap tijdens corona. Toen premier Rutte de intelligente lockdown afkondigde, stond voor mij één ding vast: niemand kwam ons huis nog in – of mocht eruit, voor de duidelijkheid. Mijn jongste zoon (12) heeft astma; daar wilde ik op geen enkele manier risico mee nemen.
Mijn regime is strikt, maar duidelijk. Het enige toegestane uitje: wandelen met de hond (“door het gras langs het water lopen jongens, níet over de wandelpaden”). Naar de supermarkt? Verboden, behalve voor mij, want gezinshoofd. Schoenen uit bij de voordeur. Handen wassen, tien keer per dag. En dan het enige écht heikele punt: vrienden. Met pijn in mijn hart, in een huis waar het normaal zeven dagen per week zoete inval is: ik verbied ze ook. In levenden lijve, welteverstaan, want aan schermtijden doen we vanzelfsprekend niet meer. Snapchat is nu van levensbelang.
De kinderen slikken het voor zoete koek, met een vader in co-ouderschap die er hetzelfde, strikte beleid op nahoudt. Sterker nog: ze lijken het wel lekker te vinden, de rust. Geen sociale codes in de schoolgangen die het puberleven soms behoorlijk onmogelijk maken, geen nee hoeven zeggen tegen hangen met vrienden wanneer je er eigenlijk geen puf voor hebt. Bovendien: we weten waarvoor we het doen. Voor jongste zoon. Voor onze bejaarde buurman, voor wie we meteen maar een paar keer per week een portie mee koken. Voor het beschikbaar houden van ic-bedden. En voor onszelf, niet te vergeten, want níemand heeft zin om ziek te worden – zeker als je niet zeker weet wat de uitkomst is.
Met verbazing luisteren we op de warmste dag van april naar de buren die uitgebreid eten met een fikse schare vrienden. En over de twintig hangjongeren op het pleintje naast ons huis, stuur ik toch maar even een appje naar de wijkagent, wanneer ik de hond uitlaat. Ik ontpop me tot het soort bemoeial waarop ik tot anderhalve maand geleden ongegeneerd kotste. Een soort Mrs. Bouquet, maar dan op cowboylaarzen. De kinderen volgen mijn voorbeeld naadloos. Had ik dat gezien, die tien kinderen op een kluitje, op het voetbalveld hiernaast? Niet te geloven. En die familiewandeling met opa, oma, vier kinderen en een recht evenredige hoeveelheid nakomelingen – hou op, die vrágen toch gewoon om covid-19?
Tegelijkertijd walg ik van mezelf. Was ik niet juist dé voorstander van vrijheid en eigen verantwoordelijkheid? Ik dien hooguit een wenkbrauw op te trekken, en verder mijn waffel te houden. Ik zak steeds verder in een sociale spagaat. De dierbare vriendin die – moe van de strijd – haar puberzoon laat hangen met zijn bende matties (“ja mop, ik wéét hoe je daarover denkt”). De beste vriend die lekker winkelt en zijn sociale leven live doodgewoon voortzet – hoewel op gepaste afstand. De schoolmoeder die ik tegenkom tijdens een wandeling en zó dicht op me komt staan, dat ik met steeds een subtiele stap naar achteren bijna head first in de sloot beland. Ik sta erbij en kijk ernaar.
Eerlijk is eerlijk: ook bij mij komt langzamerhand het voortschrijdend inzicht. Zo gevaarlijk is die astma van zoon nu ook weer niet. En ook ik blijk het gebrek aan sociaal contact maar voor een bepaalde tijd te trekken. Ik mis de energie van live contact. Mijn dierbaarsten tegenover me. Als ik één ding leer tijdens de coronacrisis, is het wel dat diepgang met anderen in zo’n setting mijn brandstof is.
Lees ook
‘Living apart toghether voelde nog nooit zo letterlijk’
Wanneer vriendin L. voorstelt een avond live bij te kletsen– mét drie kilo take-out-Thai en wijn – zwicht ik. Met de eettafel tussen ons in houden we met gemak anderhalve meter afstand. En met elke minuut die voortschrijdt, voel ik hoe ik oplaad. Maar wanneer haar hand richting het schaaltje cassavechips beweegt, treedt op het nippertje de rede in. “Moment”, zeg ik en schiet, weliswaar rakelings langs haar heen, naar de keuken. “Ik pak éven een eigen bakje.”