Het hart van Roos* bonkt, wanneer ze het leest. Eén op de vijf jongeren is slachtoffer van huiselijk geweld. Hoort zij bij die statistieken? Een nummertje uit de zovelen?
Het wordt tijd dat mensen begrijpen wat geweld doet, met een kind. Dat je – als slachtoffer – begrijpt dat niet jij, maar zij fout zaten. En daarom blikt ze terug. Naar haar jeugd, twintig jaar terug in de tijd.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd op 28 september 2021. Het is vandaag Internationale Dag van de Rechten van het Kind. Eén daarvan is het recht op bescherming tegen mishandeling en geweld.
In mijn schriftje schrijf ik het op. ‘Kut papa. Ik haat jou. Vanavond loop ik weg en ik kom nooit meer terug. Oh, en ik ga ook de kinderbescherming bellen.’ Met tranen in mijn ogen en een knalrood gezicht lees ik de woorden terug. Paniek laait in mij op. Ik maak proppen van het lijntjespapier, maar dat is niet genoeg. Het moet in duizenden stukjes, zodat niemand meer kan lezen wat ik ooit over hem schreef.
Ik heb het wel geprobeerd, dat weglopen. Hoe ouder ik werd, hoe vaker ik het deed. Op mijn negende kwam ik tot de overkant van de straat, voordat hij achter mij aan kwam. Schoppen of slaan deed hij niet wanneer andere mensen keken. Maar mij al mee trekkend aan mijn arm, wist ik dat het thuis wel zou gebeuren.
Op mijn dertiende rende ik op blote voeten over het fietspad. Ik was al best ver, richting het huis van mijn beste vriendin. Tot mama mij met de auto kwam halen. Papa had het niet mogen doen, maar had ik het ook niet een beetje zelf uitgelokt? Ik wist toch dat hij kwaad werd, als ik zo’n grote mond opzette.
Je zag het altijd als eerste aan zijn ogen. Er was niemand meer, papa stond op slot. Het spuug spetterde uit zijn mond, terwijl hij mij een kutkind noemde. Ik kon helemaal niks, en moest ‘nu hier komen’. Anders kreeg hij mij wel.
Opsluiten, in de badkamer. Dat kon ook. Totdat papa zo boos werd, dat hij een gat in de badkamerdeur sloeg. En ik de week erop aan mijn tante moest vertellen dat het gat daar zit, omdat de deur heel hard opensloeg. Al kon die nergens tegenaan slaan. Het was papa zijn vuist, die het gat had gemaakt.
Ik heb het geprobeerd. Het niet alleen opschrijven, maar het ook uitspreken. Dat ik de kindertelefoon ga bellen, wanneer hij niet ophoudt met schreeuwen. Met spugen, met slaan, mij niet meer in de hoek van de kamer gooit. Maar dan komen vreemde mensen je ophalen, en zie je je familie nooit meer. Aldus mijn papa. En het is wél mijn familie.
Dus ging ik maar weer naar beneden, de trap af. Sorry zeggen, voor de grote mond die ik had.
De naam in dit artikel is om privacyredenen gefingeerd.
