Annemarie Haverkamp was moeder. Sinds de dood van haar zoon is ze op zoek naar een nieuwe identiteit. Annemarie (48) woont samen met haar man en schrijft.
“Waarom neem je geen hond?” Hoe vaak ik die opmerking al heb gehoord. Een vriendin oppert een sint-bernard. Zo’n grote, waar je helemaal in kunt verdwijnen.
Ik begrijp de suggestie, want de leegte die het beest moet opvullen is immens. De leegte had een lengte van bijna één meter zeventig en een gewicht van ruim veertig kilo. Ik weet nog hoe trots we waren dat de weegschaal eindelijk boven die felbegeerde veertig uitsloeg.
Navraag leert dat een volwassen sint-bernard meer dan zestig kilo weegt, dat is dus al winst. De warmte die het dier afgeeft, spreekt me ook aan. Maar ik zit met die haren. Als ik mijn hoofd wil verbergen in zijn nek – zoals ik dat bij de liefde van mijn leven altijd deed – eindig ik dan met een mond vol haar? Daarbij haat ik stofzuigen en wil mijn man geen hond.
Een kat dan? De buren hebben een kitten. Direct na zijn komst rende ik naar de overkant en nam het diertje op schoot. Ik moest mijn tranen verbijten, zo fijn voelde het. Gewoon aaien, vasthouden, zachtjes tegen hem praten. Ja, zo was dat.
“Je hebt een gebrek aan oxytocine”, zegt mijn vriendin die psycholoog is. “Het knuffelhormoon. Daardoor voel je je zo ontregeld.”
Oxytocine zorgt ervoor dat je je veilig en geborgen voelt. Baby’s hebben het nodig om goed te kunnen hechten. Moeders maken het aan als ze voor hun kinderen zorgen. Bijna achttien jaar lang liep ik over van de oxytocine, ik kreeg er elke dag nieuwe doses van, het was als een drug die me voortdreef. Ik kon de hele wereld aan.
Met de plotselinge dood van mijn zoon stopte de aanvoer. Nog een paar dagen kon ik zijn koude wangen strelen en zijn blonde haar om mijn wijsvinger draaien, daarna ging de deksel op de kist en was ik hem voor altijd kwijt.
Job was gehandicapt. In zijn hoofd bleef hij altijd een kleuter en omdat hij vanwege zijn fysieke beperkingen vrijwel niets zelf kon, hadden we constant lichamelijk contact. We knuffelden bij het opstaan, luier verschonen, wassen, aankleden, pap eten. ’s Avonds lag hij met zijn hoofd in mijn schoot op de bank en in het weekend keken we met z’n drieën tv in het grote bed. Ik was verwend met zoveel aanrakingen, trok me eraan op als het leven tegenzat of ik dreigde te verdrinken in de zorgen om zijn kwetsbare gezondheid. Mijn zachtaardige zoon vasthouden was mijn troost voor alles.
Sinds het ergste wat me kon overkomen is gebeurd, struikel ik door het leven. Het eerste jaar was dat niet zo erg, iedereen had begrip. Maar nu de tweede zomer zonder hem aanbreekt, moet ik aan de bak. Ik wil niet langer nerveus naar bed gaan uit vrees voor wéér een doorwaakte nacht. Ben uitgeput van het ontheemde gevoel dat me overal achtervolgt.
“Leg je hoofd regelmatig op de borst van je man”, adviseert mijn vriendin. “Zijn hartslag zal je kalmeren.”
Rob stelt zijn borst royaal ter beschikking. We koesteren de ochtenden, als de rolluiken nog gesloten zijn en het begin van de werkdag ver weg lijkt. Dan dalen we in elkaars armen af naar ons oude leven met Job. We benoemen wat er was en steeds vaker waar we heengaan. Nooit heb ik me afgevraagd wat ik wilde worden als ik geen moeder meer was, nu is het juist die vraag die me het meest bezighoudt.
