Mijn laatste officiële relatie liep in 2020 stuk. Tijdens en na corona heb ik qua liefde vooral tijd verspild. Je kunt er van alles over zeggen en psychologiseren, er een jeugdtrauma of twee aanhangen, maar feit is dat ik nu de neiging heb genoegen te nemen met karige broodkruimels van onbeduidende types.
Ik denk dat het de leeftijd is. De vrijgezelle visvijver is opgedroogd, de beste exemplaren zijn al bezet of gay.
Het ligt ook aan mij. Zonder dat ik het doorhad, werd ik verliefd op een vriend, die al een vriendin heeft. Kansloos natuurlijk, daar kun je geen basis op bouwen, bezette mannen. Ik wilde hem ook niet uit mijn leven, daarvoor is-ie te belangrijk voor me, dus hield ik mijn gevoelens voor me.
Eerder vermorzelde ik namelijk een ontluikende liefde door in alle eerlijkheid m’n hart te luchten. Dat doe ik dus nooit meer: me zo kwetsbaar opstellen. Ik weet het, het wordt aangeraden in de boeken van Brené Brown (iets met de kracht van kwetsbaarheid) maar geloof me: de netelige situaties waarin ik moedig genoeg was dát te doen, waren de pijnlijkste ooit. Dus leed ik in stilte en zette ik de gebonden vriend op een zijspoor van mijn hart.
Afgelopen lente ontstond er een ongemakkelijke situatie met Freek (niet die van Suzan. Al heeft deze ook een vrouw, al dertig jaar zelfs). Ik zag heus dat Freek voorzichtig jagend een prooi zocht. Een gat om op te vullen had. Dat het een man was die controle nodig had. Hij wilde zelf het tempo bepalen, zonder rekening te houden met een ander. Maar ik was er ook nog en ik wilde tevens iets opvullen. Ik verwachtte er weinig van, de man was oud, net boven de zestig en bleek niet sarcastisch maar cynisch, tot op het bot. Sarcasme heeft nog iets bijtends, cynisme vind ik zuur smaken.
Ons samenzijn was best vermakelijk, we daagden elkaar uit. Ik prikkelde hem met grappen over z’n doodgebloede huwelijk. “Hoe laat moet je eigenlijk thuis zijn voor het eten?”, vroeg ik als we borrelden. Waarop hij grijnzend een middelvinger opstak.
Als de gesprekken komisch waren, appte ik soms met een vriend die daarop antwoordde: ‘Nou, dat wordt neuken.’ Maar het bleef bij wat hand en spandiensten. Telkens als er fysiek contact van kwam, kreeg ik een onbestemd gevoel. Vond ik deze man echt leuk of was het gewoon een cynische, oude viespeuk? Waar was ik mee bezig en wat voelde ik voor hem? Genegenheid? Geen lust, in ieder geval. Wat wel? Moest ik dat überhaupt wel gaan uitzoeken met iemand die thuis vastgeroest zat? Natuurlijk niet, maar dat moest eerst nog even doordringen.
Gelukkig was daar Tina, de vriendin die me het beste kent. “Maaike… Het feit dat je je dát afvraagt, verraadt het antwoord. Ja, je vindt hem een viespeuk. Anders was je er allang bovenop gesprongen.” Toch was ik nog niet overtuigd.
Ze ging door: “Als Freek morgen op je stoep staat en zegt: ‘Ik ga bij m’n vrouw weg’. Hoe zou je reageren?” “Goed voor jou”, zou ik zeggen, maar ik zou niet een relatie willen. “En seks hebben?” “Nee, dat al helemaal niet. Maar ik mag Freek wel, ik vind hem fijn gezelschap.”
Na dat gesprek dacht ik: waar ben ik eigenlijk mee bezig? Toevallig stuurde Freek de volgende dag een app’je op een aanmatigende, belerende vinger-toon die mij recht tegen de haren instreek. Deze man, die vanaf het begin al geen serieuze kandidaat was, was niet interessant genoeg voor een verzetje. Hij was geen liefdes-broodkruimel waar je geen hele boterham van wil. Nee, Freek bleek voor mij meer een soort keiharde crouton. Een nutteloze toevoeging om je soep of pastasalade mee op te leuken, waardoor de slechte smaak juist méér opvalt. Conclusie: ik denk dat mijn liefde al drie jaar stuk is. Bovendien: ik houd niet van soep en pastasalade. Of croutons.
