Ik zal nooit vergeten hoeveel shit ik over me heen kreeg toen ik een paar jaar geleden mijn toenmalige schoonouders vertelde dat ik mijn koffers had gepakt en weg zou gaan bij hun zoon – de man met wie ik na mijn scheiding een relatie kreeg.
Het was maar beter, vonden ze, want ik was de grootste diva en prinses die deze aarde ooit had bewandeld.
Ter illustratie lepelden ze een paar kleurrijke voorbeelden van mijn wankarakter op. Zo had hun zoon zich min of meer gedwongen gevoeld om een MacBook voor me te kopen, omdat ik per se een nieuwe laptop wilde. En toen zij op een zondag bij ons thuis kwamen helpen met behang en plinten trekken voordat een dag later de stukadoors zouden komen, had ik zuchtend en steunend een glas wijn ingeschonken en was naar boven vertrokken. Omdat ‘de diva eerst een uur wilde rusten’, zeiden ze met rollende ogen en een beetje spuug van opgekropte frustratie.
Er kwamen nog meer argumenten op tafel die als bewijs dienden voor mijn zwarte hart, maar ik voelde niet de behoefte om ergens op in te gaan. In gedachten zat ik namelijk al met mijn kind in mijn volgepakte auto en bovendien: fuck deze shit. Het zette me wel aan het denken. Ik probeer zo min mogelijk voor mensen in te vullen, maar ik wist dat mensen mij wel vaker een verwende prinses vonden. Bijvoorbeeld toen ik tijdens een sportieve persreis in de bergen weigerde om nog verder te fietsen en opgehaald wenste te worden. Of toen ik tijdens een andere persreis geen kamer wilde delen met een andere journalist, waardoor met uren puzzelen alles moest worden omgegooid.
Het fijne van ouder worden is dat je onderhand weet wie je echt bent. In mijn geval is dat heel veel, maar geen prinses. Die laptop had mijn ex zonder dat ik het wist gekocht nadat ik alleen maar had gezegd dat mijn oude MacBook traag was geworden en ik daar even mee naar een mannetje moest. En ik was tijdens die verbouwing inderdaad met een bel wijn naar boven vertrokken. Ik had vijf minuten eerder een artikel weggestuurd naar een magazine, wat het einde van 21 dagen non-stop werken – ook in het weekend – markeerde. Ik was gesloopt en moest even een halfuur (geen uur) op bed dom naar een televisiescherm staren voordat ik iets anders kon doen.

Tijdens die persreis was ik een dag voor mijn weigering keihard gevallen met mijn mountainbike. Bergaf van de Großglockner ga je zeg maar nogal snel, en ik ging met 50 kilometer per uur onderuit op het smalle grindbergpad. Ik was bont en blauw, lag helemaal open en door de stang die mij bijkans in tweeën had gesplitst lag mijn schaambot aan gort – het enige leuke daaraan was dat ik sindsdien op feesten en partijen kan vertellen over mijn gekneusde kut. Ik wilde het ondanks de pijn nog één keer proberen, maar was te bang geworden. Dat ik geen kamer wilde delen, kwam omdat ik een bijzonder moeilijke slaper ben en weet dat ik letterlijk geen oog dicht doe als ik op een kamer lig met iemand die ik niet ken.
Vlak na de breuk vertelde ik tegen mijn ex-echtgenoot, die mij naast mijn beste vriendin beter kent dan wie dan ook, dat het misschien wel een beetje mijn divagedrag was geweest dat ervoor had gezorgd dat mijn relatie was gestrand. “Een diva? Jij?”, snoof hij. “Nee man. Je hebt hooguit wat ‘Suusjes’; rare kleine dingetjes omdat je weet wat je wil.”
Ik vond het een briljante omschrijving. En op mijn bijna 50e omarm ik mijn Suusjes meer dan ooit. Hoewel ik niet kan beloven dat ik op mijn verjaardagspartijtje geen tiara opzet.
