Het is half zes in de ochtend en ik sta op de eerste verdieping van mijn huis op het raam te kloppen, omdat ik zonder sleutels, telefoon, portemonnee en autosleutel ben vertrokken.
Of eigenlijk wilde ik vertrekken, maar het ontberen van alle eerder genoemde zaken maakte dat onmogelijk.
Op zich is het niets nieuws dat ik mijn spullen vergeet. Het is eerder regel dan uitzondering. Absoluut dieptepunt in deze hele geschiedenis is de keer dat ik zonder sleutel naar buiten liep om iets uit mijn auto te pakken en de deur dichtwaaide. Terwijl mijn dochter, toen een baby van drie maanden oud, binnen in de box lag. Op de eerste werkdag van mijn vrouw na haar zwangerschapverlof. Het kwam goed, maar was absoluut de hel.
In dit geval is het, daarmee vergeleken, allemaal wat minder dramatisch. Voor een draaidag van een nieuw programma dien ik bij nacht en ontij op te staan om op tijd ter plaatse te verschijnen. De avond van tevoren heb ik al kleding beneden klaar gelegd, zodat ik mijn lief niet hoef te wekken met gescharrel in de kledingkast.
Na het douchen maak ik nakend mijn weg naar beneden en zie, terwijl ik me aankleed, dat het kwart over vijf is. Precies nog vijftien minuten over om te ontbijten en mijn tanden te poetsen. Zo gezegd, zo gediggy-daan.
Juist omdat ik zo chaotisch ben, heb ik de essentiële spullen – lees: alles wat ik vergeten bleek – op een stapeltje onderaan de trap gelegd. Niet te missen op de weg naar buiten. Daarnaast neem ik een banaan, een fles water en een te lezen script mee.
Precies op het moment dat ik mijn auto open wil doen om in te stappen, en de voordeur achter me dicht valt, voel ik lege broekzakken, oftewel code rood. De chaoot in mij heeft zich aangeleerd altijd alles op dezelfde plek te hebben zitten, want regelmaat helpt bij wanorde.
In mijn hoofd ga ik de opties af. Ik kan niet vertrekken, want de autosleutel ligt op de trap. Bellen voor hulp kan niet, want mijn telefoon ligt… afijn. De buren hebben een extra sleutel van ons huis, maar om die nou op dit tijdstip wakker te maken, nee.
De enige optie is mijn vrouw uit haar zuurverdiende nachtrust te wekken. Met een zwaar hart druk ik op de bel. Het blijft stil. Ik druk nog eens, en nog eens, maar er gebeurt helemaal niets. Voor iemand die zegt zeer licht te slapen blijkt ze een nogal vaste REM-slaap te hebben.
Via de kliko weet ik op weinig acrobatische wijze het dak van de garage te bereiken. Hopelijk is geen van buren toevallig vroeg wakker en naar buiten aan het kijken, want de komst van politie zou het nóg ongemakkelijker maken.
Ik loop door naar het raam van onze slaapkamer en wil aankloppen. Ik hou, zoals in de film, even in. Is er echt geen andere optie dan mijn vrouw een rolberoerte bezorgen door aan te kloppen? Aan de andere kant: een inbreker zou nooit aankloppen, dus dan moet het wel goed volk zijn.
En dus sta ik hier. Op een dak, in een woonwijk, bij het krieken van de ochtend. Het moet maar. Na de derde keer kloppen verschijnt een verwilderd hoofd achter de gordijnen. “Wat ben je aan het doen?”, roept ze door het gesloten raam heen. “Kinderpostzegels kopen?”, vraag ik. Onder aan de trap vind ik de rest van mijn leven terug.
