Verhuizen is leuk, maar het gaat je niet in de koude kleren zitten. Nee hoor, verhuizen is niets anders dan vreselijk. Het idee van een nieuw huis is leuk. Wonen in je nieuwe huis is leuk. Alles wat bij een verhuizing komt kijken: niet leuk!
Het inpakken, dozen labelen, verplaatsen van onze troep, en deels weer uitpakken, ligt al even achter ons. Maar het is net als met je rijbewijs halen; je denkt dat je kunt rijden omdat je je roze pasje hebt behaald, maar dan begint het allemaal pas. Zo is het ook met verhuizen.
Fysiek verplaatst zijn naar een andere plek betekent geenszins het einde van de verhuizing. Al sinds half augustus ziet het in onze nieuwe woning zwart van de mensen. Dan is het weer de schilder, dan de stukadoor, aannemer, behanger, timmerman en ga zo maar door.
Voor de oplettende lezer: het klopt, ik kan vrij weinig met mijn handen. Na een langdurige smeekbede kreeg ik mijn vrouw gek genoeg dat ik de bijkeuken zelf mocht schilderen. De plek waar de wasmachines en stofzuiger staan. Maar zelfs dát ging niet zonder slag of stoot. De rest – lees: alles – wordt gedaan door vakmensen.
Wat al deze mensen als gemene deler hebben? Ze beginnen zonder uitzondering het liefst zo vroeg mogelijk. In het begin was het wennen dat mijn keuken elke ochtend vol zat met allerhande werklui. Eens vergat ik dat, en kwam ik nietsvermoedend om 07.00 uur in mijn onderbroek de kamer ingelopen, een ervaring die geen van de betrokken partijen graag herhaald zag. Gelukkig weet je al snel niet beter en is het net alsof je bezoek hebt.
Wel bezoek dat zich soms iets te veel thuis ging voelen. Zo was daar de behanger. Elke ochtend begon hij, net zoals de rest, met een kopje koffie. Ook elke ochtend, dat was anders dan de rest, ging hij na het bakje troost uitgebreid zitten kakken. En dat is natuurlijk helemaal prima, mi casa es su casa en zo, maar elke ochtend? Ik wist dat hij er was als de gang naar drol rook.
En ook áltijd aan het einde van z’n dag was het raak. Ging hij wéér even zitten kleien. Je kon de klok erop gelijk zetten. Even ging zelfs door mijn gedachten dat de beste man misschien zelf helemaal geen wc thuis had en dus wel hier de grote boodschap moest doen. Toen ik op een ochtend aan mijn twee dochters vroeg van wie het remspoor in de wc was – ik heb ze geleerd dit zelf weg te halen met de borstel – riep hij vrolijk vanuit de logeerkamer: “Die zal wel van mij zijn! Ik kan nou eenmaal goed dingen laten plakken, haha. Maar ik haal hem zo wel even weg.”
Ik voelde me te gast in m’n eigen huis, hij voelde zich overduidelijk iets te veel thuis. Op zijn laatste dag kwam hij met een Rituals-geurkaars aanzetten. “Hier, voor op het toilet, het schijnt hier soms nogal te stinken.”
