‘Je hoeft me echt niet telkens te corrigeren als ik iets fout zeg’, moppert Puck. ‘Met huiswerk maken snap ik het, maar voor de rest is het irritant.’ Doorgaans ben ik een meegaand, open minded type. Maar qua foutief taalgebruik niet.
Ik ben een taalfascist die volgens wetenschappelijk onderzoek tot het moeilijkste soort mens hoort. In discussies met mijn ex verbeterde ik ook altijd zijn woorden, het dreef hem bijna tot waanzin. Die stempel, van moeilijke type, wil ik niet. Daarom slik ik steeds vaker onnodig (al valt daar over te twisten) commentaar in. Wel zo handig met een onzekere, luimige puber in huis.
Toegegeven: ik ga soms de fout in als ik een zin van de kinderen herhaal met de juiste vervoeging van het werkwoord. Want ook dat is (verpakte) kritiek. ‘Hij deed het beter als zij’ of het tenenkrommende ‘ik had iets smerigs op me boterham’; hoe kan een weldenkende zoiets in vredesnaam gewoon langs zich heen laten glijden?
“Ik heb liever dat je me vanmiddag ophaalt in het chill-hoekje”. Charlie wees vanochtend achterin de auto de parkeerplaats naast het schoolplein aan waar je voor het grootste deel uit het zicht (van roddelende ouders) bent. Dé ideale plek om kinderen zo snel mogelijk in of uit de auto te krijgen zonder dat iemand je staande houdt met de vraag of je lid wil worden van de Sinterklaascommissie.
“Hoezo eigenlijk?” vraag ik Charlie. Ze zwijgt en kijkt uit het raam, haar rugzak al in de hand, klaar om uit te stappen. “Nou, je lacht zo hard als je bij het hek staat. Net als vroeger, toen je die grappen in de klas maakte. Dat is schamend.” Puck, die half buiten staat, smijt de deur dicht terwijl ze naschreeuwt: “Klopt wel, mam.”
Beschamend, denk ik. Maar ik zeg niks. Mijn achtjarige stelt zich kwetsbaar op en schaamt zich. Voor mij. Wie ben ik om nu die purist uit te hangen?
“Ik wist niet dat je je voor me schaamde”, zeg ik verbaasd. “Niet altijd of zo… Maar in de vorige groep zei je vaak: ‘Lekker slapen, Charlie’ als je in de deuropening van de klas zwaaide. Hidde en Emma vonden dat grappig, ik niet.” Ze geeft me een kus en stapt resoluut uit. Het is maar goed dat ik vanwege corona überhaupt de school niet betreden mag.
Na het avondeten spelen we een potje Dilemma op Dinsdag. We spelen het overigens op vrijdag. Lekker tegendraads. Charlie leest mijn twee kaarten voor: “Je moet elke bejaarde in het openbaar vervoer voor je laten opstaan óf je moet iedereen die een taalfout maakt een corrigerende tik geven.”
“Ha! Dat is geen dilemma”, zegt Puck sarcastisch. “Jij slaat ze met plezier als ze een fout maken, mam.” De meiden maken woeste, meppende gebaren. Als ik zeg dat het heus wel meevalt, lachen ze uitbundig. Twee zussen, samenspannen tegen hun moeder, de gezamenlijke vijand.
“Trouwens, ik denk dat Boaz op mij verliefd is”, zegt Charlie ineens tussen alle dilemma-vragen door. “Oh ja??” vraag ik, veel te gretig. “Ik hoorde Daan vandaag aan hem vragen of hij op me was”, zegt Charlie op samenzweerderige toon. “We moesten van de juf elkaar complimenten geven, op een briefje. Op eentje herkende ik het handschrift van Boaz, want hij schrijft super slordig”. “En..?” vraagt Puck. “Wat stond er?”
“Je lief.”
Charlie staat op en pakt het papiertje uit haar broekzak. Met rode wangen laat ze het ons lezen. Ik vermoed dat de arme jongen vergeten is het woordje ‘bent’ eraan toe te voegen, maar wat weet ik precies van liefde op deze leeftijd?
“Wat leuk” zeg ik enthousiast. “Ik vind Boaz schattig, hij zegt zo netjes gedag als je hem tegenkomt. Het is een welopgevoede jongen.” “Nee hoor”, zegt Charlie venijnig. “Hij noemde Lisa gisteren nog een ‘kutwijf’ toen ze de bal niet meteen teruggaf.” Ik verslik me in de thee. Wat een taalgebruik.
Puck zucht omdat ze het volgende dilemma al heeft neergelegd: “Je moet één dag per week uit de vuilnisbak van je buurman eten óf in een keer de inhoud van het wc-borstelbakje leegdrinken”. Niet te doen dit spel.
De naam Boaz wordt die avond vaker genoemd. Als ik Charlie een knuffel voor het slapen geef, zegt ze: “Vloeken maakt weinig uit, ik bedoel: jij vloekt ook altijd in de auto. Mongolen dit, idioot dat. Nee, Boaz past gewoon niet bij me.”
“Waarom niet, denk je?” vraag ik, terwijl ik haar zacht door het blonde haar streel. “Nou, hij is slordig en maakt taalfouten. Het moest ‘jouw lief’ en niet ‘je lief’ zijn.” “Ja, schat”, zeg ik weifelend, met schaamrood op de kaken van ongepaste trots. “Ik snap het. Best vervelend.” Ik geef een kus op het voorhoofd en draai het licht snel uit zodat mijn zelfingenomen glimlach verborgen blijft.
Wat taal betreft kun je de lat niet vroeg genoeg hoog leggen.
Journalist en auteur Maaike Olde Olthof (45) is gescheiden en heeft twee dochters. Ze maakt zich zorgen om haar moeder die dementie heeft. ‘Never a dull moment’ in dit atypische huishouden, waar Maaike wekelijks een column over schrijft.
Lees ook
‘Kinderen en smartphones: je geeft ze in feite een beetje heroïne’