Ik heb net een introductieles padel geboekt. Na lang wikken en wegen, want mijn balgevoel is niet om over naar huis te schrijven.
Bovendien heb ik een permanente blessure aan mijn rechterknie, waardoor sporten waarbij je onverwacht en snel moet uitstappen (zoals tennis en padel dus) eigenlijk verboden zijn voor mij. Eén verkeerde draai en de boel scheurt definitief af.
Waarom dan toch een introductieles? Het zal mijn trendgevoeligheid wel zijn. Als iedereen iets doet, wil ik het ook (behalve je wenkbrauwen tatoeëren alsof je ze er met de dikste permanent marker op hebt getekend). Ik heb als kind, type iets te dik binnenzittend boekenwurmpje, jarenlang tennisles gehad. Privéles, op onze privé tennisbaan, ik kan het ook niet helpen.
Op woensdag hadden we les van een oude meneer, die volgens mij ergens aan het eind van de 19e eeuw nog wereldkampioen of iets dergelijks was geweest. Ik weet nog dat hij altijd luidruchtig floot als hij aankwam. Gezellige deuntjes, met lange vibrato-uithalen. Mijn zus, type atletische outdoorsy tomboy, en ik hadden allebei een uur les. Ik hoopte altijd dat zij eerst ging, want zij kon het wél, en dan was hij in een goed humeur als ik aan de beurt was. Andersom had mijn zus het zwaar als ik eerst was geweest. Tijdens mijn les zuchtte hij vooral veel en diep. Als hij wegging, floot hij trouwens ook nooit meer, bedenk ik me nu.
In mijn puberteit ben ik nog lid geweest van een tennisclub. Toen ik na drie seizoenen nog steeds niet mocht doorstromen vanuit het beginnersniveau en met kinderen stond waar ik in het weekend op paste, pakte ik m’n verlies.
Lang geleden ging ik eens mee naar de golfbaan met iemand die dacht mij te kunnen besmetten met het golfvirus. Het leek mij ook best leuk, en niet al te moeilijk. Vooral een beetje wandelen en dat kan iedereen. Toen ik voor de allereerste keer een golfclub in mijn handen had, keek ik na de afslag hoopvol in de verte naar de bal, reuze benieuwd hoe ver ik hem had gemept.
Hij lag nog op de tee. Na drie keer lag hij daar nog steeds en concludeerde ik dat dit mijn sport niet was.
Het lijkt haast masochistisch dat ik me nu toch weer op het slagveld ga begeven. En natuurlijk heb ik mezelf heus wel de vraag gesteld waaróm ik dat ga doen – naast het feit dat ik een ordinaire meeloper ben. Maar het antwoord is heel simpel. Omdat het me leuk lijkt. Ik vond tennis ook heel leuk, als er tenminste niemand zuchtte en oogrolde. Ik kan me op mijn 50e niet heel erg druk meer maken over of ik ergens goed in ben. Als ik dit straks maar een heel klein beetje kan, is het prima.
Het is trouwens niet helemaal waar dat ik geen balgevoel heb. Ik kan kapot goed pingpongen. De nabije toekomst zal leren of ik het daar maar beter bij kan houden.
