Sinds vorig jaar heb ik een uitvaartverzekering. Een slimme 50+ meid is op haar toekomst voorbereid. Bij mijn uitvaartonderneming kun je in een online omgeving een heleboel dingen invullen die je wel en niet wilt als Magere Hein je komt halen.
Ik wil bijvoorbeeld wél een biologisch afbreekbare paddo-urn die ergens in de natuur begraven wordt. Lekker duurzaam.
En ik wil geen koffie en kleffe cake, maar wijn en bitterballen. Ik wil dat mensen heel verdrietig zijn en keihard moeten huilen, maar alleen omdat het zo’n Groot Verlies is, niet omdat ze mijn begrafenis moesten crowdfunden en nu niet meer op wintersport kunnen – vandaar ook de uitvaartverzekering. Ik typ lustig al mijn begrafeniswensen in. Geen enkele moeite mee. Dood ga je toch wel, dan kun je het maar beter doen op een manier die bij je past.
Onlangs hingen mijn zoon en ik in de auto achter een rouwstoet. We kwamen nauwelijks vooruit. “Als het mijn tijd is, moet jij niet zo tergend langzaam rijden hoor”, zei ik tegen hem, terwijl ik het gaspedaal wat verder intrapte. “Beetje gas erop. Als het kan ook nog een paar keer pissig toeteren naar andere auto’s en lekker bumperkleven met die lijkwagen. Ter nagedachtenis aan hoe je moeder zich bij leven in het verkeer gedroeg.”
Hij knikte. Mijn kind weet hoe ik rijd, dan is het een beetje hypocriet om normaal te gaan doen alleen omdat je dood bent. Dat kind is trouwens nog in de fase dat hij vindt dat hij later voor me moet zorgen. Ik roep altijd dat ik dat niet wil. Er zijn wat familieopstellingen voor nodig geweest, maar ik vind dat ouders voor hun kinderen moeten zorgen en niet andersom.

Natuurlijk zijn er uitzonderingen. Toen ik een zware stemband- en strottenhoofdontsteking had, was ik heel blij met de ijsklontjes die mijn bloedje me elk uur kwam brengen. En vorige week was er nog een uitzondering, één die een stuk gênanter was dan ijsblokjes.
Ik was tijdens de voorjaarsvakantie met junior in Los Angeles, waar wiet sinds 2018 legaal is. Ik blow niet, maar ben wel fan van af en toe een edible. Alleen vlak voor het slapen gaan, als een soort plantaardige valium.
Ik kocht in LA bij een goede cannabiswinkel bessengummies in een schattig doosje. “Dit is een superlage dosering”, zei mijn zoon laatdunkend toen hij het doosje aan een inspectie onderwierp. “Nou en? Gelukkig maar”, zei ik. Voor mij hoeft het allemaal niet zo wild.
Dat ik niet op het doosje checkte wat mijn bloedje onder ‘superlaag’ verstond, was fout nummer 1. Dat ik, met toch wel wat ervaring op het gebied van chocolaatjes+ (paddo’s, truffels, ayahuasca, allemaal medicinaal mensen, allemaal medicinaal) na een halfuur een tweede gummie nam ‘omdat ik niets voelde’, was de tweede (kapitale) fout. Een rookie mistake.
Want een kleine drie uur later schoot ik wakker in een draaiende kamer, waar ik me nergens kon verstoppen voor de boosaardige aliens die me zouden komen kidnappen. Ik maakte mijn zoon wakker, die heel lief de halve nacht naast me bleef zitten om mijn hand vast te houden.
“Nu moet je wél even voor me zorgen”, zei ik wel twintig keer. “Geen probleem”, antwoordde hij. “Dat was ik toch al van plan.” Toen ik kotsend boven de toiletpot hing, stond hij voor de deur om te vragen of het wel ging.
“Ik had wel dood kunnen zijn”, zei ik de volgende dag tegen mijn zoon, die als antwoord alleen maar hoofdschuddend met zijn ogen rolde.
Nou ja, het had toch gekund? Had ik mooi wel alles al geregeld.
