Tot een jaar of wat geleden was ik nog in zalige onwetendheid van het bestaan van ‘Peppa Pig’. Maar toen kreeg ik twee kinderen. En hoewel we ons aanvankelijk hadden voorgenomen om die voorlopig vooral geen tv te laten kijken – onze kinderen zouden alleen zelfgemaakte hapjes krijgen, spelen met uitermate verantwoord en duurzaam houten speelgoed in pasteltinten en zichzelf leren vermaken in plaats van achter een beeldscherm te gaan hangen – bleek dat al snel een bespottelijk idee geweest.
Er zullen best ouders zijn die dat allemaal wel lukt hoor, maar wij bleken niet zulke ouders te zijn. Het was al druk zat met twee baby’s, ik had helemaal geen tijd (of zin) om zelf een maaltijd te pureren die vervolgens toch grotendeels werd uitgespuugd. De baby’s in kwestie vonden felgekleurd lawaaiplastic daarnaast veel leuker dan het verantwoorde houten speelgoed – waarmee ze me bovendien regelmatig keihard op mijn hoofd timmerden.
En in dat tv-verbod kwam ook al snel de klad. Je wil als moeder zijnde ook wel eens rustig even plassen of een broodje eten zónder gillende kinderen aan je rokken en daarbij kwam Peppa Pig uitermate goed van pas. Wel jammer: die Peppa bleek een uitermate irritant meisjesvarken. Streberig, vervelend tegen haar kleine broertje George en altijd wat te klagen.
Ook stom: hoewel ze zelf niet bepaald tenger is gebouwd, loopt Peppa de hele dag haar vader te fatshamen. Oké, pappa Pig heeft een behoorlijk rond postuur, maar hij is een varken, dus gewoon zo gebouwd. En erg aardig is het sowieso niet. Tevens valt ze haar moeder continu lastig terwijl die probeert te werken, kan ze uitermate slecht tegen haar verlies en moet ze altijd in het middelpunt van de belangstelling staan.
Dat Peppa ook nog eens een zeikstemmetje heeft, hielp allemaal niet natuurlijk. Al hebben we dat probleem opgelost door alleen nog maar naar de originele Engelse versie van de tekenfilms te kijken. Bijkomend voordeel: nu kunnen we onszelf wijsmaken dat we eigenlijk reuze verantwoord bezig zijn en onze kinderen tweetalig opvoeden.
Helaas zijn de zoon en dochter in kwestie ondertussen helemaal verslingerd aan Peppa. Zo zeer zelfs dat ze het bij elke andere tekenfilmserie op een krijsen zetten. Ik heb er best veel geprobeerd in de hoop van de varkenspest af te komen, maar voorlopig zonder resultaat. Van Nijntje en Sesamstraat tot Woezel & Pip en Dora: het is elke keer brullen geblazen.
En dus zijn we veroordeeld tot Peppa Pig. Ik gok dat we de zes seizoenen die ervan op Netflix staan nu zo’n 135 keer volledig hebben gekeken. En dan vallen je ineens allerlei onlogische dingen op. Waarom gaan Peppa en haar familie naar een gewone huisarts terwijl hun goudvis Goldy een dierenarts bezoekt? Varkens zijn toch ook dieren? Waarom heeft George als enige karakter in de serie geen allitereerde naam? En hoe heten Mommy en Daddy Pig eigenlijk? Ze zijn niet altijd ouders geweest, dus moeten toch ooit ook een eigen naam hebben gehad.
Over dat soort dingen maak ik me dus druk. Je moet iets, als je voor de zesmiljoenste keer de aflevering zit te kijken over de Sleepy Princess. Dat is trouwens nog opletten geblazen, want m’n zoon is bang voor de grote dinosaurus die in die episode voorkomt. Mijn dochter heeft daar geen issues mee, maar die moet dan weer niks hebben van groente met menselijke eigenschappen. Komt mister Potato in beeld, dan moeten we de boel dus razendsnel doorspoelen.
Maar toch, ondanks alles, ben ik Peppa Pig ook dankbaar. Dankzij haar heb ik vanochtend weer eens een warme kop koffie kunnen drinken. En dat is uiteindelijk toch alle irritatie meer dan waard.
