Stel je voor dat je een dochter van veertien hebt, die de diagnose acute leukemie krijgt, waarna haar artsen vertellen dat ze eerst nog maar even een jaar thuis moet gaan wachten voor er plek is om met haar behandeling te beginnen.
Of dat je vader een gevaarlijk hoge bloeddruk blijkt te hebben, maar je hem zelf maandenlang in leven moet proberen te houden voor hij überhaupt een dokter kan zien. Het klinkt onbestaanbaar wreed, maar toch is dit precies hoe we omgaan met mensen die een psychiatrische ziekte hebben.
Niet sinds kort, er verschijnen al jaren met regelmaat verhalen in de media over eindeloze wachtlijsten, veel te weinig behandelplekken en wanhopige schreeuwen om hulp. Soms is zo’n verhaal extra schrijnend en windt iedereen zich er even over op. Vervolgens dooft die woede dan weer uit en verandert er helemaal niks. Misschien omdat je pas echt kunt begrijpen hoe zwaar, triest en onmenselijk het is als je er zelf mee te maken krijgt. En het tot die tijd prettiger is er niet over na te hoeven denken.
Het is ook geen leuk onderwerp, ik praat in ieder geval niet heel graag over het feit dat mijn moeder zich vandaag alweer zes jaar geleden heeft verdronken in een meertje in het dorp waar ik ben opgegroeid. Haar overlijden had misschien niet als een verrassing moeten komen, ze was immers al jaren hartstikke depressief en had het ook al eerder geprobeerd, maar toch zag ik het totaal niet aankomen en was totaal verpletterd toen ze het echt had gedaan.
Ik wist dat ze dood wilde, ze belde me soms op om dat te vertellen en dan had ik nooit echt geweten wat ik daarop moest antwoorden. Wat zeg je tegen iemand die dood wil? Als die iemand je moeder is? Dat we de dokter belden en ze vervolgens op de crisisopvang werd opgenomen, nam zij ons in ieder geval niet in dank af. Therapie kreeg ze er niet, daar bleek de crisisopvang verder ook niet voor bedoeld. Wel werden haar heel veel pillen voorgeschreven: slaapmedicatie, antidepressiva, angstremmers, antipsychotica.
Van de crisisopvang werd mijn moeder vervolgens doorverwezen naar een GGZ-instelling. Daar kon ze twee dagen per week terecht, voor groepstherapie, gesprekken met een psycholoog en psychiater en wat creatieve tijdsbesteding. De rest van de week werd mijn vader geacht haar in leven te houden. Soms leek het even een klein beetje beter te gaan, maar dat duurde nooit lang. We namen twee keer contact op met de instelling om te melden dat we ons zorgen maakten en we het idee hadden dat ze zich daar beter voordeed dan ze in werkelijkheid was. Daar leek niet echt iets mee te worden gedaan.
Toen we na haar dood haar telefoon weer aan de praat kregen, ontdekten we dat ze zich zelf ook zorgen maakte. Op de zondag voor ze zich verdronk, had ze een appje gestuurd naar haar behandelaar, smekend om een extra gesprek. Uit het antwoord bleek dat daar helaas geen tijd voor was geweest. Dat neem ik haar therapeuten verder niet kwalijk, die hádden er ook echt geen tijd voor. Er moesten heel veel cliënten worden gezien en bergen formulieren ingevuld voor de verzekering.
Ik weet niet of ik nog een moeder zou hebben gehad als er meer professionele hulp voor haar was geweest. Ik denk wel dat haar laatste jaren minder afschuwelijk hadden hoeven zijn als dat in ieder geval was geprobeerd. Dat had ze verdiend, zoals iedereen dat verdient die ziek is. Of die ziekte nou in je hoofd zit, of in je lijf.
Rianne Meijer is tekstredacteur bij LINDA., heeft een tweeling van een jaar, een Twitter-account en regelmatig last van een mening.
Worstel je met suïcidale gedachten of maak je je zorgen om iemand anders? Praat erover. Bel 113 of ga naar www.113.nl. Stichting Zelfmoordpreventie is 24 uur per dag en zeven dagen per week bereikbaar.
