Ieder meisje uit mijn lagere klas wilde met George Michael trouwen en kinderen krijgen. Mij leek dat drie keer niks, vooral het kind-aspect. Wat ik wél wilde? Een ezel en een bakker als vriend. Dat laatste uit eigenbelang: zodat ik dagelijks verse croissants zou eten.
Wat liefde betreft liep het plan volledig uit de pas: qua type was er geen touw aan vast te knopen. Van piloot tot architect, van rugbyspeler en kunstenaar tot mislukte schrijver: er zat nimmer een bakker tussen. Geen van allen leek op George Michael, gelukkig.
Op m’n 33e vlogen de hormonen ineens alle kanten op bij de man aan wie ik het langst bleef plakken. Tijdens mijn zwangere nesteldrang groeide het verlangen naar een ezel. Op een Franse vakantieplek was ik bevriend geraakt met een eenzame Grand Noir du Berry. Een levensgrote zwarte werkezel, die ik dagelijks wortel, sappige takken en appels gaf. Het was liefde op het eerste gezicht en ik baalde als ik naar huis moest.
Na de geboorte van Puck in 2009 kocht ik ergens in de nok van Drenthe Jaap, een jonge Grand Noir-hengst die niet meer bij zijn moeder en zus kon staan (vanwege inteelt) en weg moest. Geloof me, hij was, by far de grootste liefde van mijn leven. Hij had een onverzadigbare knuffelbehoefte, onstilbare honger en dito ego. Soms drukte hij zich lomp tegen je aan, dat was zijn dominante ‘AAI ME NU’.
Na de scheiding, acht jaar geleden, bleef hij bij de ex in de wei staan, op de vertrouwde plek tussen zijn weidegenoten. Want meenemen op 1 en 2 hoog dat kon niet, helaas. Hij balkte luid als hij op zondag mijn auto hoorde. Rende mee als je in de zomer de zandweg afreed. Het was een ontzettend behoeftige jongen. Ik hield zielsveel van Jaap, tot in mijn botten.
Afgelopen herfst maakte ik me zorgen. Hij was magerder dan normaal, maar genas van zijn hoefbevangenheid. Het leek weer goed te gaan. Op een dag belde Charlie (die mijn ezel-genen heeft) overstuur op terwijl ze bij haar vader was. “Mama, het gaat helemaal niet goed met Jaap.” Ze snakte naar adem en kwam nauwelijks uit haar woorden. “De veearts is er nu. Ik moest van papa jou bellen, ze gaan hem denk ik… laten inslapen.” Met 180 kilometer per uur scheurde ik richting stal.

Daar lag hij. Jaap lag nooit op de stalvloer en zeker niet zo, op z’n rechterzij. Er was iets vreselijk mis met zijn darmen, waardoor er geen bloed naar de maag liep. Of zoiets. Het exacte verhaal ging langs me heen, de ernst van het moment duidelijk niet. Ik wilde ter plekke instorten, maar hurkte naast Jaaps grote hoofd en aaide de binnenkant van z’n harige oren, dat vond-ie het lekkerst.
“Zijn jullie er klaar voor?” vroeg de veearts, terwijl hij vooral mij aankeek. Ze hadden natuurlijk op mij gewacht. “Nee”, zei ik boos, terwijl ik half huilde. “Natuurlijk niet… wanneer ben je hier klaar voor?!” Ik snapte heus wat hij bedoelde en knikte instemmend.
Charlie wilde het spuitje niet zien, dus die ging met haar vader buiten de stal staan. Ik wilde dicht bij Jaap blijven. Het enige levende wezen aan wie ik me 14 jaar vreselijk heb gehecht. Het geestigste, slimste dier dat ik ooit heb gehad (en geloof me, er zijn er veel geweest de afgelopen decennia ). “Het kan een beetje vervelend zijn als ik de injectie geef, een stuiptrekking, dus schrik niet”, waarschuwde de veearts vriendelijk. “Ik weet het. Maar ik wil niet dat hij alleen is nu.”
Hij bewoog nauwelijks toen de injectie kwam. Ik zat er in kleermakerszit naast, Jaaps hoofd half op schoot. Zijn laatste adem was een hele diepe, lange zucht terwijl ik zijn vacht en oren streelde.
Het gemis raakte me meteen hard. Voor de kinderen en speciaal voor Charlie, die als peuter het liefst onder de slagschaduw van Jaap had gespeeld, was het ook heftig. “De pony heeft wel eens gebeten, Jaap deed dat nooit.” Soms huilden we samen, de eerste weken konden we maar moeilijk naar foto’s kijken. Ik hoorde Charlie tegen mijn vader zeggen dat ze later nooit kinderen wilde, wel een hond. En ezels. Heel veel ezels.
Je weet niet wat je mist, zeiden we tegen elkaar, als je nog nooit een ezel in je leven hebt gehad. “Mama”, zei Charlie plotseling op een avond toen ze in bed lag en ik haar een knuffel gaf. “Ik weet waarom je zo gek op ezels bent. Ze lijken op je.” Ik lachte hard, maar het was menens. “Ja mam. Ze houden, net als jij, van droog en heet. En alleen als je héél lief voor een ezel bent, dan volgt hij je. Doe je bazig dan is hij beledigd. En gaat hij lekker zijn eigen weg.”
“Ahh”, zeg ik ontroerd. Toch best leuk… kinderen.
