Jaren geleden stond ik in een stampvolle tram, met twee handen aan de vieze paal in het midden van het gangpad vastgeklampt. De man achter mij behield zijn balans door zijn kruis onnodig ferm tussen mijn billen te drukken.
Een situatie waarin ik, als ik Siep de Haan mag geloven, assertief had kunnen optreden, ware het niet dat ik op dat moment in shock was.
In zijn door Het Parool gepubliceerde lezersbrief, bevraagt De Haan zich ‘of vrouwen niet assertiever hadden kunnen zijn?’. Het gaat om aantijgingen aan het adres van de inmiddels opgestapte wethouder Laurens Ivens, die zich schuldig zou hebben gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag.
Volgens mij ontbreekt het De Haan, die aan de wieg van de eerste Amsterdamse Pride stond, aan wat hoognodige objectiviteit. Hij beschrijft Ivens als een ‘bescheiden, aardige en amicale man’, het tegendeel – zelfs – van een bullebak. Daarnaast wijt hij Ivens’ publieke veroordeling, zo interpreteer ik, aan stemmingmakerij en groeiende haat tegen de witte heteroman.
Ivens had ooit met De Haan meegelopen in een Pride Walk en zich urenlang opengesteld in een amicaal gesprek. Het ontroert De Haan, wanneer ook heteromannen de Pride omarmen. Dat heteromannen andermans seksuele voorkeur valideren, zou de norm moeten zijn. Geen emotionerende uitzondering op de regel, als je het mij vraagt.
De verantwoordelijkheid van in hoeverre men grensoverschrijdend gedrag toelaat, ligt volgens De Haan bij Ivens’ vermeende slachtoffers. Of betrokken leidinggevenden. Die hadden duidelijker moeten zijn. Krachtiger moeten optreden.
Schuld bij een slachtoffer leggen is een beetje van het kaliber: ‘Dames, als jullie ‘s nachts in blote reet door het park wandelen, dan is verkracht worden toch echt onderdeel van jullie eigen verantwoordelijkheid.’ ‘Had je maar niet…’ en ‘Je vroeg erom’. Kans praat mogelijkheid en gebeurtenis niet goed, Siep.
Wij vrouwen weten als geen ander dat de noodzaak om assertief op te treden regelmatig wordt gezien als overdrijven. En als we ons uitspreken, worden we vaak gewoonweg niet geloofd.
Bovendien, iets onwenselijks hoeft niet per se intentionéél plaats te vinden, om het zo te ervaren. De Haan bewijst maar weer dat we lieve en/of mooie mensen vaker het voordeel van de twijfel gunnen. ‘Nah, die knappe buurman is zó aardig, die kán de schedel van zijn vrouw niet hebben ingeslagen.’
Waar De Haan Het Parool beschuldigt van stemmingmakerij door middel van ‘schreeuwende koppen’, doet hij net zo hard mee door Ivens positief te framen als aaibare hetero. Maar het feit dat Ivens een lieve man is die andermans seksuele voorkeur accepteert, geldt óók niet als bewijs dat zijn morele kompas op andere vlakken in de haak is.
Pleiten over (on)schuld moeten we aan ons rechtssysteem overlaten.
De slotconclusie van De Haan luidt: ‘Is het niet beter dat we elkaar respecteren en waarderen in plaats van haten? Er zijn in onze hoofdstad genoeg mooie en goede mannen.’
Misschien moet De Haan zijn inschattingsvermogen en prioriteiten aanscherpen. Assertiviteit is niet altijd een betrouwbaar afweermiddel gebleken. En neem vrouwen eens wat vaker serieus.
Bovendien: mannen die zich schuldig maken aan onwenselijk gedrag zijn niet per definitie potige aso’s met de naam Brutus.
