Sander de Hosson is longarts en zet zich tevens in voor ‘de best mogelijke palliatieve zorg’. Op. LINDA. deelt hij zijn meest ontroerende en heftige verhalen.
Ping! Mijn telefoon toont diep in de avond een WhatsApp-bericht van de dienstdoende arts-assistent. Het is een kort bericht. Maar een terloopse opmerking is het niet. Verre van dat.
‘Hé Sander, kom net kamer 18 binnen en mevrouw zit tussen haar zonen met een supertrotse glimlach aan een glas merlot. Kon het niet laten dit even met je te delen. Ze ziet er supergelukkig uit!’
Eerder deze dag sprak ik op de afdeling met een vrouw die in één jaar tijd dreun na dreun te verduren kreeg. Een jaar geleden zag ik haar nog stralen. Ze had toen te horen gekregen dat na verwijdering van een longkwab de snijranden van haar tumor vrij waren van kwaadaardigheid. En dat ook de verwijderde lymfeklieren geen uitzaaiingen bevatten.
Vijf maanden na dit hoopvolle resultaat toonde de longkanker zijn ware aard. De gedragsveranderingen die zij ineens, binnen een periode van enkele weken, had ontwikkeld, bleken veroorzaakt door uitzaaiingen in de hersenen. Er volgden bestralingen en chemotherapie, omdat er ook bijnieruitzaaiingen bleken te zijn.

De behandeling ging gepaard met aanzienlijke bijwerkingen. Misschien wel de pijnlijkste daarvan was het verlies van haar haren. En daarmee van haar eer en zelfvertrouwen. Er volgde een symptoomvrije tijd; ze vertelde me vaak hoe waardevol die voor haar was.
Nu is ze opgenomen met een darmafsluiting. Kanker heeft weinig oog voor anatomische grenzen. De bruut bekommert zich er niet om dat hij de bloedvoorziening van een vitaalorgaan afsnijdt. Met verbluffend weinig moeite ontneemt hij deze vrouw haar waardigheid.
Ze vertelt dat ze al dagen, misschien al wel een week nauwelijks meer heeft gegeten. Water kan ze alleen met grote moeite binnenkrijgen. Haar darmen liggen vrijwel helemaal stil, zodat op de spoedeisende hulp het haar verboden is nog vocht te drinken. Er is een maaghevel ingebracht. Alles wat ze binnen probeert te krijgen, braakt ze uit.
‘Eindelijk.’ Dan kijkt ze me serieus aan. ‘Mag ik nu eigenlijk nog wel een glas wijn?’ Ik glimlach. Het is verrassend hoe vaak zulke vragen gesteld worden. Alsof mensen die gaan sterven ineens helemaal niets meer mogen. Alsof ze muisstil in bed moeten liggen wachten tot de dood voorbijkomt, en al die dingen die het leven mooi maken ineens verboden zijn.

‘Natuurlijk mag dat’, roepen de verpleegkundige en ik in koor. ‘En neem dan vooral geen slobberwijn’, voegt de coassistent eraan toe. ‘Neem overigens nooit slobberwijn’, spreekt de verpleegkundige een stoel verderop wijselijk.
Terminale zorg is meer dan het toedienen van medicijnen zoals morfine of dormicum, het voeren van duidelijke slechtnieuwsgesprekken, het uitleggen welke mogelijkheden er zijn om het lijden te verlichten. Het is zóveel meer dan dat. Het gaat er vooral om je niet altijd door de regels te laten leiden.
De vrijheid te nemen om daarvan af te wijken en om als zorgverlener al het mogelijke voor een stervende patiënt te betekenen. Terminale zorg is vragen wat nu nog echt belangrijk is. Wijzen op een glas wijn, zelfs als er ‘niets drinken’ prijkt op het bordje naast het bed.
Terminale zorg is toch nog even langskomen, ook als het echt helemaal niet meer nodig is. Iemand even aanraken als dat kan en gepast is. Toestaan dat de hond of de kat gedag komt zeggen. Aan het bed zitten. Er simpelweg zijn en alleen maar luisteren. Soms zelfs zonder te antwoorden, want opvallend vaak zijn alle antwoorden op.
Als ik de dag erna op de afdeling kom, blijkt ze te zijn overleden. Kamer 18 is zojuist leeggehaald. Ik stap er nog even binnen en glimlach als ik de fles wijn in de hoek zie staan. Er is nauwelijks uit gedronken, maar daar ging het ook helemaal niet om.
