Verlaten vrouw

‘Ik maar mijn best blijven doen. En al die mensen om ons heen maar met ogen vol medelijden naar me kijken’

doorCorine Koole

Van een zelfstandige vrouw veranderde Carla (67) in iemand die zich keer op keer liet vernederen. “Ik mocht zelfs mijn eigen telefoon niet opladen.”

“Ik ontmoette hem vier jaar geleden en was op slag verliefd. Daarmee tekende ik, zou je kunnen zeggen, mijn relationele doodsvonnis. Van een zelfstandige vrouw die achttien jaar getrouwd was geweest met dezelfde man en op een dag had bedacht dat dit huwelijk klaar moest zijn omdat er geen ontwikkeling in zat, werd ik een afhankelijk wezen dat zich keer op keer liet vernederen. Nog dagelijks vraag ik me af: hoe heeft dit kunnen gebeuren? Hoe heb ik me zo kunnen uitleveren aan de grillen van een man die al in de eerste weken van onze relatie liet blijken dat hij helemaal niet het beste met mij voorhad?
Hij was een zakenman, keihard in de deals die hij sloot. Ook de liefde was voor hem zo’n zakendeal. De voorbeelden zijn talrijk. In no time drong hij erop aan dat ik mijn huurwoning zou onderverhuren; ik kon beter bij hem komen wonen. Hij was in ieder geval niet van plan ooit een stap over de drempel van mijn ‘pauperflatje’ te zetten. ‘Weet je wat,’ zei hij, ‘ik heb wel een oplossing. Ik ken een man die net bij zijn vrouw weg is, als je het nou aan hem gemeubileerd verhuurt, ben je van alle gedoe af.’ Wat hij daar precies mee bedoelde, begreep ik niet, want ik was gek op mijn eigen huis dat hij denigrerend ‘een kippenhok’ noemde. Maar ik was nog gekker op hem. Hadden we niet, de eerste keer dat we elkaar ontmoetten, maar liefst vijf uur aan een stuk met elkaar gepraat? Eindelijk heb ik de liefde gevonden, dacht ik verrukt. Ik was toen alweer een tijdje alleen. Zijn uitnodiging om zo snel al bij hem in te trekken, zag ik niet als een rode vlag, maar als een groot compliment en het bewijs dat hij zich wilde committeren. Anders dan veel mannen was hij in elk geval niet zo’n eeuwige weifelaar. De eerste maand kreeg ik de onderhuur contant in mijn hand, maar de tweede maand en de maanden erna ging alles regelrecht zijn zak in. Daarnaast stortte ik iedere maand honderden euro’s op zijn rekening voor de boodschappen, maar dat was ook de rekening waarmee hij alle vaste lasten betaalde zoals zijn tennisvereniging en de golf. Als ik opperde een gezamenlijke rekening te openen om het overzichtelijk te houden, wuifde hij dat weg, bijna alsof hij bij voorbaat al niet naar me luisterde.
Tijdens avondjes uit was ik de bob. Ook deed ik alle boodschappen. Zijn dochter kwam elke maandag eten en o wee als ik te weinig had gemaakt. ‘Je was zijn huishoudster en je gaf hem nog geld toe ook’, zou mijn broer later zeggen. Maar mijn vriend vond me lief, dat zei hij hardop. En als ik soms in de keuken stond, pakte hij me vanachter vast en knuffelde me. Dat was wat ik in mijn lange huwelijk had gemist. Ik had echt het gevoel dat ik met deze man de hoofdprijs had gewonnen. Dat er onaangename kanten aan een relatie zitten, tja, ik liep lang genoeg rond in liefdesland om dat te weten. Met een verbetenheid waarover ik me nu verbaas, zette ik door. Ook al maakte hij van kleineren een vaste gewoonte. Toen ik eens met een vriendin een borrel dronk en ik in de kroeg met mijn bankpas niet contactloos kon betalen, vroeg ik aan het meisje achter de bar ‘of ze niet zo’n gleuf had waar ik hem in kon stoppen’. Mijn vriendin en ik kwamen niet meer bij van het lachen, maar toen ik dat thuis aan hem vertelde, reageerde hij snibbig. Ik had me voor gek gezet met mijn puberale gedrag. En nog steeds dacht ik niet: zeg, gedraag jij je eens even, wie denk je wel niet dat je bent? Als ik hem tegensprak, negeerde hij me gewoon een paar dagen.

Intussen verdwenen er allerlei spullen uit mijn oude huis, waaronder een mooie spiegel en een slijpmes dat nog van mijn moeder was geweest. Misschien maakte mijn onderhuurder die te gelde? Maar als ik mijn verbazing uitsprak, zei hij: ‘Nou en? Jij woont daar toch niet meer?’ Hij beheerde het geld, in mijn portemonnee zat nooit meer dan 25 euro en als ik een winkel binnen wilde, liep hij me achterna en zei: ‘Nee, dat is niks.’
Het absolute dieptepunt was onze vakantie in Namibië. Voor het eerst in lange tijd zou ik weer eens Europa uit gaan, ik verheugde me erop en vond het spannend. En wat ik nu ga zeggen, is eigenlijk te mal voor woorden. Maar midden in Afrika kregen we een relatiecrisis om een telefoonoplader. Ik had nog maar twee procent, wilde mijn jarige kleinkind en zieke zwager kunnen bellen. Mijn vriend had het op zich genomen om de telefoons op te laden maar omdat de mijne nu bijna leeg was, deed ik het zelf. Ik wist dat ik daarmee zijn toorn riskeerde en dat ik, door mijn lader te verplaatsen van onze tent naar de safaribus, zou breken met de afspraak. Maar aangespoord door mijn medereizigers (‘Dat kun je toch ook zelf’) deed ik het toch. En toen ik even later terugliep naar onze tent, hoorde ik gevloek. Luid riep hij mijn naam. Hij zou de telefoons toch opladen, schreeuwde hij, hoe had ik het lef gehad om met mijn eigen meegenomen stekkertje in te pluggen? Hij was helemaal klaar met me, zei hij en toen ik de tent uit wilde lopen, voelde ik zijn vlakke hand hard op mijn rug. En ik maar mijn best blijven doen. En al die mensen om ons heen maar met ogen vol medelijden naar me kijken.
Ik had verlatingsangst, was bang om me voor de zoveelste keer te vergissen in een man. Dacht: als ik nog geduldiger ben en zijn kwaaie buien gewoon bagatelliseer, dan komt het wel goed. Een zwak excuus, maar zo moet het ongeveer gegaan zijn in mijn hoofd. Uiteindelijk gingen we na twee jaar en acht maanden uit elkaar. Niet nadat ik met opgeheven hoofd vertrok, maar omdat hij me er van het ene op het andere moment uitzette. Mijn flat had ik toen al niet meer. Een paar dagen heb ik nog in de logeerkamer gelogeerd en elke nacht hoopte ik dat hij zou vragen of ik alsjeblieft weer bij hem wilde komen liggen. Maar dat gebeurde niet en na een week zei hij: ‘Ik wil dat je per direct vertrekt.’ Murw gestreden heb ik wat spullen in mijn auto gestopt en ben gaan rijden. Urenlang, zonder enig idee waar ik de nacht zou doorbrengen. Op een dijkje parkeerde ik de auto. Ik huilde en niemand die me zag. Dat mijn zus toen belde, was een godsgeschenk. Zo close zijn we niet, maar toen ze mijn verhaal hoorde zei ze: ‘Kom maar hierheen.’ Bij haar heb ik tien dagen gelogeerd. Ik kon alleen maar huilen. Daarna bivakkeerde ik een tijdje in een stacaravan. Ik had geen geld, geen werk en dronk iedere dag een fles wijn leeg. Ik schaamde me zo dat ik me had laten manipuleren, er was niets meer van me over. Uiteindelijk zocht ik een therapeut en stopte ik radicaal met drinken. Ik vond een nieuwe woning, met heel lieve buren.
Dat het nu beter met me gaat, merkte ik toen ik na een opmerking van mijn kleindochter ineens in de lach schoot. Ik kan het nog, dacht ik, vrolijk zijn. Ik heb nog een lange weg te gaan, maar ik ben niet verslagen. Hij was gewoon een zakenman: in de paar jaar dat we samen waren heb ik hem 31.500 euro betaald, waarvan ik meer dan de helft nooit heb teruggezien.”

TRENDING