Verlaten vrouw

‘Als je stapelgek bent op iemand, ben je blij als je hem na een fout weer kunt vergeven’

Natuurlijk kende Saskia (48) de verhalen over foute kerels die vrouwen overladen met aandacht, maar haar verliefde brein zei: nee, zo’n man is mijn nieuwe vlam niet.

“ZES JAAR GELEDEN LEERDE IK HEM KENNEN BIJ EEN CONCERT VAN UB40 IN DE ZIGGO DOME. Mijn vriendin stootte me aan: ‘Kijk eens links van je.’ Het was inderdaad een leuke man die daar stond, eenvoudig gekleed in een spijkerbroek en een trui en met twee schitterogen die straalden van lichtheid en pret. Met één opmerking was ik om, een klein pesterijtje: toen ik een vriendin probeerde te bellen om haar het concert te laten horen en ik geen bereik had, zei hij: ‘Hee, word je nu gewoon weggedrukt? Als je mij zou bellen, wist ik het wel.’ Die avond bleven we elkaar tegenkomen en na afloop hebben we met z’n vieren een drankje gedaan, zijn vriend en hij, mijn vriendin en ik. Het was onmiddellijk supergezellig.
We vonden elkaar op Facebook en een week later stuurde ik hem een DM met een zwaaihandje. Hij antwoordde dat-ie me wilde zien, maar ik ­aarzelde. Een beetje flirten oké, maar afspreken? Ik stelde veilig een datum een maand later voor. Maar hij drong aan: ‘Doe niet zo flauw, laten we elkaar ­halverwege ontmoeten, tussen jouw woonplaats en de mijne.’ En daar ging ik, de vrouw die het anderen graag naar de zin maakt, zelfs als ik ze niet ken. De kop koffie werd er nog een en daarna dronken we wijn en bier tot diep in de nacht. Het was zo extreem fijn. Hij gaf me complimenten en die avond werd ik tot over mijn oren verliefd. Zou dit de man kunnen zijn in wie ik me ­helemaal kon verliezen? Had ik hem eindelijk gevonden? Ik was getrouwd geweest en gescheiden. Zijn vrolijke energie deed me goed. Natuurlijk kende ik de verhalen over de foute mannen die vrouwen overladen met attenties en aandacht, mannen die net als hij meteen weer een nieuwe afspraak ­wilden maken en het liefst heel snel gingen samenwonen, maar mijn verliefde brein zei: nee, zo’n man is hij niet. Vriendinnen zeiden dat ze me in tijden niet zo hadden zien lachen en dat het zo mooi was hoe hij naar me keek. Zelfs toen mijn dochter vier weken later een van haar puberbuien had en hij haar begon uit te foeteren – ‘Wat een debiel ben jij’ – dacht ik niet: waar bemoeit-ie zich mee, weg met die man, ik heb me vergist.
Wel raakte ik even in de war, in paniek zelfs misschien. Maar hij maakte listig gebruik van mijn twijfel en deed er gewoon nog een schepje bovenop. ‘Zie je dan niet hoe je kinderen je in de maling nemen? En nu we het er toch over hebben: die vriendinnen van je, die passen helemaal niet bij je.’ Ik vroeg hem waarom hij toch zo kritisch was en hij antwoordde: ‘Ik heb geen kritiek, ik probeer je te helpen.’ Pats. Daar had hij me. Want wat wilde ik graag een man die me zag. Na die scheldpartij pakte hij zijn jas en ging weg, om daarna alweer heel snel te appen dat het hem speet. Even later liet hij zich van zijn allerbeste kant zien, alsof er niks was gebeurd. Maar de kritiek op mijn dochters bleef. Het beviel hem niet hoe ze op de bank zaten: onderuitgezakt, starend naar hun mobiel, zoals kinderen van die leeftijd doen. Hij verweet ze hun gedrag en mij m’n opvoedingsmethoden. En alsof mijn verliefdheid me gebrainwasht had begon ik, om zijn commentaar voor te zijn, mijn dochters te manen rechtop te gaan zitten.

Mijn dochters en ik trokken bij hem in. Ineens woonden we in een stad in het noorden van het land waarvan ik tot een jaar eerder niet eens had gehoord. De meiden gingen naar een nieuwe school, ik vond een andere baan. Ik liet alles achter me, maar hield goede moed – ondanks de rode vlaggen. Geen wonder dat mijn puberdochter alleen maar bozer werd. Tot het einde van het schooljaar woonde ze doordeweeks bij haar vader in de Randstad en in het weekend bij ons. Op een avond was het weer heibel tussen haar en mij. We stonden samen in haar kamer, toen mijn vriend er zich mee ging bemoeien. Opeens pakte hij haar stevig vast. Dat was een moment dat ik een grens trok, ik duwde hem weg en belde de vader van mijn kinderen met wie ik altijd goed was gebleven. ‘Kun je haar nu komen halen?’ Hij vertrok meteen, was binnen een paar uur bij ons. ‘Pas goed op jezelf’, zei hij bezorgd toen hij met onze dochter vertrok. Ik kon alleen maar knikken.
Maar er gebeurde meer. Op een ochtend deed ik de deur van de badkamer op slot, want zijn zoon was er dat weekend. Eerder dan verwacht stapte mijn vriend het bed uit en wilde binnenkomen. Hij rammelde aan de deur, snel schoot ik een onderbroek en een T-shirt aan en opende het slot. Eenmaal binnen trok hij met een ruk agressief mijn slip naar beneden: ‘Zo, nu heb ik je toch nog naakt gezien.’ Ik was in shock, haastte me om zo snel mogelijk in de auto te kunnen stappen naar mijn werk, belde overstuur een vriendin, toen ik alweer een appje van hem kreeg: ‘Ik ben te ver gegaan, sorry.’ En die avond was hij weer allervriendelijkst, dat was het verwarrende van alles. De man van wie ik in korte tijd zo was gaan houden, deed weer gezellig en lief. En wanneer iemand op wie je stapelgek bent een fout maakt en zijn excuses aanbiedt, ben je toch blij als je hem weer kunt vergeven. Dus dat deed ik. De dagen erop prees hij me weer de hemel in, hij snapte dat ik boos was en ook tegen mijn kinderen was hij weer charmant.
Maar toen moest de borstkanker nog komen. Ik had de relatie inmiddels verbroken en woonde weer op mezelf, maar was wel in het noorden ­gebleven omdat de rust me daar beviel. Ik was nog maar half gesetteld toen hij weer pogingen deed me in te pakken: hij appte hoe knap hij het van me vond dat ik voor deze plek had gekozen. En hoewel ik echt op mijn hoede was, ­begonnen we elkaar weer te zien op dagen dat we de kinderen niet hadden. Ik voelde een knobbel in mijn oksel, had pijn in mijn borst. Ik bleek ziek. Vlak voor de behandelingen begonnen, gingen we nog samen op vakantie, maar hij kon mijn verdriet niet aan. Toen ik later in het ziekenhuis lag bij te komen van twee chemokuren, kwam hij langs om gedag te zeggen: hij zou een week met vrienden gaan skiën. ‘Waarom huil je?’, vroeg hij. ‘Als jij weggaat, weet ik niet hoe ik straks thuiskom’, antwoordde ik. Ik moest maar een taxi nemen, suggereerde hij, de verpleging zou me daar wel mee helpen.
Hij belde die week twee keer om te vertellen dat hij trots op me was. Trots, waarop dan? Gestoord gewoon. Ik kon niet meer werken, mijn vaste lasten niet meer betalen. Opnieuw trok ik bij hem in. Tot mijn oudste dochter een jaar later een lepel in de afwasmachine plaatste met wat etensresten er nog aan. Hij ontplofte. Zij ook. Al haar frustratie kwam eruit. Het was een geschreeuw en getier. ‘Pik jij wat ze tegen me zegt?’ riep hij. En ik voelde: nu is de rek eruit.
Vier weken later viel het definitieve besluit en kort daarna vond ik een huurhuis. Nu denk ik: misschien was de kanker nodig om mij te laten inzien wat voor man hij echt was. Hoe hij mij in zijn greep had. Soms zie ik hem met een andere vrouw in de stad en voel ik een steek van jaloezie. Maar mijn kinderen zeggen: ‘Mam, je moet medelijden met haar hebben, want zij gaat hetzelfde meemaken als jij.’ En ze hebben gelijk, dat weet ik.”

Dit artikel is afkomstig uit LINDA.253 – Zomer vol liefde, lees hier het hele magazine.

Thumbnail voor 'Toen hij het verdriet om zijn overleden vrouw verwerkt had, was ik niet meer nodig''Toen hij het verdriet om zijn overleden vrouw verwerkt had, was ik niet meer nodig'Lees ook

Meer verhalen van verlaten vrouwen lezen? Lees ze hier.