“Als het te dichtbij komt, sla je… eh dicht?” De therapeut legt het ene been over het andere voordat hij verder gaat. “Nee”, zeg ik. “Ik heb eerder de neiging te vluchten.” “Ja”, knikt de man. “Bindingsangst, dus.” “Wil je weer naar mijn jeugd?”, zucht ik. “Nee. Ik wil naar je vroegere liefdesleven.” “Oh”, zeg ik. “Dat is simpel. Ik weet dondersgoed wie dat allemaal getriggerd heeft.”
Hij was het nautische type. Niet zo’n D66’er met bootschoen en Gaastra-jas, die z’n sloep alleen in het weekend gebruikt. Nee, Sjors was een échte vent. Een buitenman, een hardcore schipper. Zijn boot was zijn huis en ik vond dat woest aantrekkelijk. Hij was groot en sterk, mét een stoppelbaard. Zijn slapen waren toen al grijzig (ik was ergens in de twintig, hij net over de veertig) en hij had een verweerde, gelooide huid. De sterke drank was zelden buiten zijn handbereik. Kapitein Iglo vlak voor zijn midlifecrisis, dat idee.
Na vijf jaar dikke, vette verkering met een jeugdliefde had ik erop los geleefd, maar verliefd raakte ik nooit. De middag waarop ik Sjors ontmoette was ik met een scharrel een dagje uit in Friesland. De scharrel trapte een scene in een kroeg, ik was daar niet van gediend en stuurde hem na een fikse ruzie weg. Ik zou heus wel met de trein teruggaan. “Mooi niet”, zei Sjors, die naast me kwam zitten. “Struikrovers zullen je geheid te grazen nemen.” Hij bulderde om zijn eigen grap.
“Ik ga geen misbruik maken van een twintiger”, zei hij verstandig toen ik uren later, half aangeschoten z’n boot opstapte. “Dus een van ons slaapt op de bank.” Lang verhaal kort: we sliepen samen in bed en ik werd wakker van Sjors die in z’n ruige blootje, neuriënd een schippersontbijt stond te maken. Dichter bij ware liefde ben ik zelden geweest, weet ik nu.
Het kostte me weinig moeite hem te overtuigen dat ik niet op zoek was naar een partner of ‘gewone’ relatie, het ging vanzelf. Soms was hij dagen weg, soms weken. Ik miste hem, maar leidde een eigen leven. Toch werden we heimelijk verliefd waardoor ik Sjors stukje bij beetje volledig in vertrouwen nam. Dat had ik nooit eerder bij iemand gedaan.
Het voelde prettig, want mijn schipper had zelden een oordeel. Hij was zelf niet zo’n prater, maar was wel heel fysiek. Op dezelfde wijze en in precies dezelfde mate als ik. Hij trok me op schoot als ik emotioneel werd, waste mijn haren of kneep zacht in je bil als je uit de douche kwam. Die spaarzame momenten dat ik wel eens uit mijn slof schoot greep hij met kalme aanraking aan. Dan tilde hij me zacht op en zei: “Adem eerst in en uit. Rustig maar.” De sex was uitmuntend, een tien met een griffel. Hij hoefde me maar met zijn lange, magische vingers aan te raken en ik ging voor de bijl.
God, ik hield van alles. Van de grove poriën in z’n huid die naar zoute zee smaakten, zijn wilde haren, de scheve adamsappel en keiharde lach. Hij vertelde soms over zijn heftige jeugd en waarom hij nooit meer op land maar op het water leefde. Alles gaf me het gevoel van veiligheid, een gevoel dat ik niet kende maar zo ontzettend nodig had.
We hielden kussengevechten, zwommen naakt en stookten illegaal vuurtjes als hij weer in de haven lag. Het ging niet aan me voorbij dat het een gevoelige, beschadigde man was die wel heel vaak naar de fles greep. Hij kon diepnorse buien hebben waarin hij zich volledig van de wereld, en mij, afsloot. Dan liet ik hem en keerde terug naar mijn eigen stad tot hij zich meldde. Want dat deed hij, maand na maand.
Tot hij op een dag vertrok zonder afscheid te nemen. Dat was tegen zijn gewoonte in. Ik ging er niet blind van uit dat-ie terug zou keren, zoals hij dat voorheen deed. Het buikgevoel klopte: hij was met de noorderzon vertrokken. Zijn Nokia, die hij zelden gebruikte, was meteen buiten gebruik.
Sjors was een einzelgänger. Ik kende z’n vrienden, met wie ik hem sporadisch wel eens had horen bellen, slechts bij voornaam. De eerste dagen was ik nog bang dat hem iets ergs was overkomen, maar toen de havenmeester op een dag belde dat hij bericht van Sjors uit Engeland had gehad, wist ik het zeker: hij had al z’n schepen achter zich verbrand, en ik was er een van.
“Zie daar mijn bindingsangst”, zeg ik zo neutraal mogelijk tegen de therapeut. “Ik voelde me bij hem voor het eerst oprecht veilig. Dat juist Sjors plots het ruime sop boven mij verkoos… dat snap ik niet.” “Goed”, concludeert de therapeut. “Als er iemand last van bindingsangst had, dan was dat duidelijk Sjors. Denk je niet? Je kwam waarschijnlijk te dichtbij, en toen is-ie gevlucht.”
“En bedankt, Sjors”, zeg ik zuur. “Want daarna kreeg ik die neiging ook.” “Maar het is twintig jaar later, Maaike. Mocht je nu een relatie krijgen, heb je dan nog de neiging meteen te vluchten?” “O nee”, schud ik het hoofd. “Ik denk dat ik dat wel kan weerstaan. Ik vrees alleen dat er nooit meer een relatie komt.”
