Leon Verdonschot legt voor LINDA. iemand wekelijks het vuur na aan de schenen. Ditmaal is schrijver Ronald Giphart (57) aan de beurt. Deze week verschijnt zijn nieuwe roman ‘Een Familie en een Griekse God’, die hij samen schreef met Elle van Rijn, Roos Schlikker en Femmetje de Wind.
Je hebt wel vaker met iemand anders samen een boek geschreven, onder meer met Kluun, je beste vriend Bert Natter en je vrouw Mascha Lammes. Maar met dríé anderen: dat lijkt best veel, voor zo’n solitaire bezigheid als schrijven.
“Het ging mij niet eens zozeer om het samenwerken met anderen, maar om het literaire procedé, waarbij je samen een heel kort begin maakt, en vervolgens samen in die personages duikt, dus ook als die personages met elkaar communiceert. Het éíndproduct van literatuur is inderdaad solitair, maar in de fasen daarvóór is van alles mogelijk.
Ik heb voor de Volkskrant bijvoorbeeld een keer een feuilleton geschreven waarbij ik elke week een hoofdstuk van een verhaal schreef, gebruikmakend van the wisdom of crowds door de bijdragen van honderden leden van een Facebookgroep in te zetten. Ik zeg niet dat het altijd goed wordt, maar een bijzonder experiment ís het, en het kalft een beetje af van de heiligheid van dat schrijven. Ik heb ook twee jaar geleden samen met een robot geschreven, wat ook fascinerend was. Een soort voorloper van ChatGPT.”
Er komen vier vertellers aan het woord in de roman. Een ervan is een man: Gijs. Het ligt voor de hand dat jij dat deel hebt geschreven.
“Dat ga ik niet weggeven. Dat spelletje hoort een beetje bij de opzet. Maar op de langere termijn gaan we dat natuurlijk niet geheim kunnen houden.”
Die Gijs, volgens mij dus jij, vertelt wat ‘wandelen’ oorspronkelijk betekent: jezelf omvormen. ‘Aan het einde van een wandeling ben je niet meer dezelfde als aan het begin.’ Dat gezegd hebbende: was jij een wandelaar voor je aan dit boek begon?
“Nee. En dat ben ik nog steeds niet. Ik wandel omdat het moet. Of specifieker: omdat mijn vrouw aan mijn kop zeurt dat ik moet wandelen. Dus nee: ik ben geen wandelaar.”
Toch zijn jullie samen gaan wandelen op Kreta. Heel erg veel. Was dat nodig?
“We wilden ons voorstellen of het ook een beetje klopte, wat we ons allemaal hadden voorgesteld. Maar het gaat er natuurlijk alleen om dat ik jou als lezer de indrúk kan geven dat ik daar inderdaad heb gewandeld. Toen ik Phileine Zegt Sorry schreef, een boek met scènes in New York, was ik nog nooit in New York geweest. Ik kende de stad alleen van foto’s en films: hoge flats en gele autootjes. Je moet de indruk kunnen wekken dat je er bent geweest. Maar het helpt wel om er te zijn geweest, want je ziet dan toch allerlei details die je niet had kunnen verzinnen.”
Blijkt het enorm tot de woeste verbeelding te spreken van anderen als je als man op reis gaat met drie vrouwen?
“Ja. Leidend tot de regelmatige vraag: wie vind je nou het leukst? Waarop ik in alle eerlijkheid kan antwoorden: ik vind ze alle drie even leuk. Voor mij geldt: als ik op reis ga met mensen, ook voor een boek, moet het leuk zijn. En het wás ontzettend gezellig, er is geen wanklank gevallen. En als er discussies waren, dan golden daar gewoon sociale weten: degene met de grootste mond heeft gelijk. Haha! We hebben nooit aanvaringen gehad. We zijn denk ik ook vier inschikkelijke mensen, die ook niet het gezellige van aan de wijn gaan laten verpesten door een discussie over een alinea.”
Je oudste zoon Broos tekende onlangs een boekencontract. Zijn debuut verschijnt in 2024. Jij debuteerde in 1992. Hoe anders is de boekenwereld waarin je zoon debuteert dan die waarin jij dat 32 jaar geleden deed?
“Daar zit een enorm verschil tussen. Toen ik debuteerde, zaten we in de nazomer van Het Literaire Gevoel. Er was veel aandacht voor schrijvers, die werden gezien als belangrijke cultuurmakers. Als er iets speelde in de wereld, kon je terecht bij politici, bij filosofen en bij schrijvers. Het waren voor een deel ook opinion makers, die een veel grotere verkoop van hun boeken hadden dan nu, en daar ook veel meer aandacht voor kregen.
Door allerlei volkomen begrijpelijke ontwikkelingen, van digitalisering tot social media, heeft het feitelijke lezen veel aan kracht ingeboet. Het automatisme dat als je een paar uur niks te doen hebt, je een boek pakt, is weg. Net als de enorme bewondering voor schrijvers, waar ik zelf altijd tegen geageerd heb. Ik heb daarmee zelf ook bijgedragen aan het afkalven van het beeld van het schrijverschap. Achteraf had ik daar wat beter over moeten nadenken. Want dat gaat me aan het hart.”
Zijn boek gaat ‘Dat Maakt Ons Helemaal Niet Uit’ heten, en schrijft hij samen met jou. Het gaat over heteroseksuele ouders en homoseksuele kinderen, en de vraag hoe te reageren op de coming out van je kind. Het feit dat jullie er een boek over schrijven, suggereert dat jouw reactie iets ingewikkelder was dan ‘Tof, als jij maar gelukkig bent’.
“Ik denk dat heel veel ouders precies zo reageren. Mijn eigen vader ook. Hij zat de krant te lezen en Karin vroeg: ‘Mag ik even met je praten? Ik val op vrouwen.’ Mijn vader pakt zijn krant weer, haalt zijn schouders op en zegt: ‘Moet je me daarvoor storen?’ En dat bedoelde hij heel aardig, hè? Hij bedoelde: geen enkel probleem meisje, dat maakt ons toch helemaal niet uit?
Alleen: het maakt wél uit. Het maakt uit voor ouders die vrezen dat hun kind, doordat het niet normatief is, gepest wordt. En voor het kind zelf maakt het ook uit. Over die moeilijke botsing, en dat veld van mogelijkheden waarop je als ouders kunt reageren, en over alle wetenschap hierover, gaat het boek. Want je doet het altijd goed, en tegelijk ook altijd fout.”
Er zijn maar weinig mensen die niet zelf in de culinaire wereld werken die zo veel en zo enthousiast over restaurantbezoek berichten en schrijven als jij. Een van je bekendste romans, ‘Troost’, gaat over een topkok. Is er een topkok verloren gegaan aan jou?
“Nee, zeker niet. Maar misschien wel een restauranthouder. Toen ik nog studeerde werkte ik in de horeca, en begon een vriend van me een restaurant. Hij vroeg of ik het samen zou willen doen. Mijn vader vroeg me toen: ‘Wil je een restauranthouder worden die ooit de ambitie had om schrijver te zijn, of wil je een schrijver zijn die ooit een restauranthouder had willen worden?’ Dat was de goede vraag op het juiste moment. Maar ik hou van koks en van horeca-mensen, mijn hele leven al. Alles staat in het teken van je ziel en zaligheid geven voor de mensen in jouw zaak. Het gaat om een groepsgevoel, dat leidt tot een enorme samenhorigheid. Een samenhorigheid die ik als schrijver niet heb.”
Naast schrijver ben je ook radiomaker bij Radio Veronica – nog een paar weken. Een zeer specifieke vorm ook nog: náchtradiomaker. Bleek dat net zo slopend als je zou denken?
“Jazeker, maar dat heeft niet zozeer met radio te maken, maar gewoon met nachtwerken. Ik ben altijd wel een nachtwerker geweest: als student werkte ik al als nachtportier in een ziekenhuis. De nacht is een aangename tijd om te zitten: je wordt minder gestoord, je kan niet gebeld worden. Een van de voordelen van de nacht is dat de grip op de werkelijkheid ook wat minder wordt.
Bij het schrijven vind ik dat heel aangenaam, dat van de wereld verlaten te zijn. Dus de nacht zelf was geen probleem voor me. Wat wél problematisch werd: als ik terug kom van Radio Veronica is het half vier, en is het te laat om nog te werken. Dus ik begon minder te schrijven. Hoe leuk het ook is, en hoe romantisch ook, want dat is het echt, ik hou er daarom mee op per 1 juli. Ik denk wel dat ik ooit een roman ga schrijven over een nacht-dj.”
