Van leedvermaak en zelfspot tot flauwe woordgrappen. Scheetkussens, broeken naar beneden trekken in de puberteit tot je bejaarde vader keihard uitlachen wanneer hij verkeerd appt – en die tekst nog jarenlang tegen hem gebruiken. Onze familie heeft humor als coping-mechanisme.
Toen tante Els zwaar dementeerde, had neef Erik op verjaardagen de lachers op zijn hand wanneer hij zich, telkens opnieuw, aan haar voorstelde. “U weet het niet, maar ik bak de pizza’s hier: mijn naam is Mario.” Els schoof vaak, met denkbeeldig servies in handen, aan tafel, waarna Erik haar fictief opschepte en inschonk. Familieleden vonden het geestig, vrienden en buren ongepast. Meedenken in haar imaginaire wereld was juist een teken van liefde, weet ik inmiddels.
De grappen gaan gezellig door nu mam in het tehuis voor dementerenden zit. In schrijnend tempo holt ze achteruit: ze eet als een dokwerker maar valt alleen maar af. Als ze we haar een middag meenemen om te bowlen of met de kleinkinderen samen wandelen, is het bij terugkomst hallucinatie-tijd. Pap denkt dat het door het ‘pittige eten’ komt, maar ik vrees dat haar brein zoveel gezelligheid en geluid niet verwerken kan.