De vakantie verliep voorspoedig. De heenvlucht was veertig minuten korter dan gepland, iets met wind mee. Onze koffers kwamen als eerste van de band, wel zo prettig als je met primaten reist die hysterisch bij de bagagedrop staan voor te dringen.
Het is pittig loslaten als je jarenlang gewend bent reisleider, hostess én aanjager van alle gezelligheid te zijn. Dit voorjaar koos ik, sinds lange tijd, eens voor een kant-en-klare pakketreis. Ik had me ruim voor vertrek voorgenomen dat ik de controle los zou laten, voor zover dat gaat als enige volwassene in het gezelschap. En wát ging dat goed. Ik vulde niks in, al was er één moetje: de ezel-opvang. Wie van ezels houdt, is in Griekenland op de juiste plek.
De transferbus zat tjokvol, want het was meivakantie. Maar we werden al als tweede setje afgezet bij het appartementencomplex. “Wat ging de reis makkelijk!”, zei Puck verrast bij aankomst. Hoe het onderkomen is, is altijd maar afwachten. Op de foto’s zag het er wat kneuterig uit, maar in real life was het moderner en schoner dan verwacht.
De Griekse familie die het complex runde bleek er een uit duizenden. Ontbijten met lokale honing en zelfgemaakte yoghurt, en een gezellig praatje in de lobby. Zonder TUI-logo, maar mét Griekse tongval. De knappe oudste zoon die lachend een Aperol Spritz (à 6 euro) voor je maakt, wat wilde ik eigenlijk nog meer?
Na een week slenteren, zon op je huid, ezels verzorgen, lezen en potjes pesten waren we klaar voor de terugreis. Fysiek dan, mentaal was het lastig afscheid nemen van raki en Nikos, de servicegerichte stamhouder. Als alleenstaande ouder denk je altijd aan alles, dus ook op vakantie gaat die knop niet uit. Drie keer rondlopen (opladers mee?) voordat je afsluit en uitcheckt. Paspoorten en sleutelbos had ik voor de zekerheid op de avond voor vertrek uit de kluis en in de tas gestopt.
Stipt volgens schema pikte de bus ons op. Inchecken was in no-time gepiept. Op dat moment, op de terminal in Heraklion richting gate, kwam het ineens, dat onbestendige gevoel. Uit het niets, tegen niemand in het bijzonder, zei ik: “O man, dit gaat me allemaal veel te soepel.”
Misschien komt het omdat we zoveel verlies en tegenslag hebben gehad deze winter, of had ik gewoon een vaag voorgevoel? Zul je zien, mopperde ik tegen mezelf. Straks start de auto niet als we op Rotterdam Airport zijn, De oude Volvo heeft een week buiten gestaan. ‘Niet aan denken’, maande ik mezelf tot rust. Dat is de autogoden verzoeken!
Ik weet nu dat er een naam voor is: the Fuckening. Dat je weet dat het niet voor eeuwig duurt, al dat geluk. Zal er plots nog iemand doodgaan? Ineens een dikke, vette rekening op de mat of is dat pukkeltje toch uitgezaaide huidkanker? Hoe graag ik me wil wentelen in voorspoed en geluk, tóch zit daar een enorme rem op als het lange tijd goed gaat. Daarnaast ben ik inmiddels een kei geworden in me schrap zetten voor de volgende mokerslag.
Lekker op tijd landen we op Rotterdam Airport. Als ik terugkom van het toilet lacht Puck, die met een kar vol koffers op me afloopt, vrolijk: “Kijk mam, weer als eerste onze koffers!” Ongelooflijk. Ik zie jaloerse blikken van families met dreinende kinderen. Als we richting uitgang lopen, grijp ik in mijn tas naar de sleutelbos.
Ik voel de sleutels niet en nog erger: ik hoor ze niet. De bos is groot, er hangen wel zeven sleutels aan, inclusief autosleutel. “De Fuckening…”, zeg ik verbaasd. “De… Wat?!”, vraagt Charlie. En inderdaad, ook niks in de koffers: de bos is nergens te bekennen. De dreinende kinderen zijn al vertrokken en als er niemand meer over is, komt de beveiliging erbij staan. De man belt met het schoonmaakbedrijf: de bos is niet in het vliegtuig gevonden. Hoe komen we thuis? Er is een extra set bij de linkerburen, maar die zijn zelf op vakantie.
Dankzij een buurmeisje dat werkelijk de hele straat doorgaat, van reservesleutel van de een naar de ander, komt ze uiteindelijk in ons huis en vindt ze de reservesleutel van de auto. En dan gebeurt er een klein wonder. De buurvrouw rechts, ook een alleenstaande moeder met pubers, belt op: “We komen nu jullie sleutels brengen.” Dat is zeker anderhalf uur rijden. Drie uur later, tien potjes pesten en een jankbui van dankbaarheid verder waren we thuis, in Deventer.
“Maaike, ik wil er niks voor hebben, hoor”, zei de buuf streng bij thuiskomst. “Want dit had mij net zo makkelijk kunnen overkomen. Dus als het bij mij zover is, dan mag je mij komen halen.” “Afgesproken”, zei ik dankbaar. Een dag later belt Nikos. “Je sleutels zijn gevonden, tussen het bed.” Hij lacht samenzweerderig. “We missen je wel.”
Drie dagen later heb ik de sleutelbos die per koerier is ingevlogen, weer in handen. De Fuckening bleek toch een storm in een glas water te zijn. Het zou me goed doen als ik wat meer dankbaarheid toonde, bedacht ik toen ik een lieve voicemail van Nikos afluisterde. Hoog op die dankbaarheidslijst staan een geweldige buurvrouw, een startende Volvo en een Griekse meedenker.
