Mijn beste vriend en ik geven elkaar sinds tien jaar geen verjaardagscadeaus meer. In plaats daarvan gaan we ieder jaar een paar dagen samen weg naar het buitenland. Dit jaar was het de beurt aan Slowakije.
Na vijf mooie dagen reden we terug naar het autoverhuurbedrijf in de buurt van de luchthaven van Bratislava.
Terwijl we wachtten op onze beurt, bemerkte ik dat de Indiase maaltijd van de voorgaande avond dringend op zoek was naar zijn weg naar buiten. Plat gezegd: ik moest kakken, en het liefste nu meteen. Gelukkig waren er, aansluitend aan de wachtruimte, twee wc’s.
Kennelijk was het zo druk met auto’s verhuren dat de mensen hier absoluut geen tijd hadden om met enige regelmaat het sanitair te poetsen, want het was ronduit goor. Maar als je moet, dan moet je…
Ik deed waar ik voor kwam – naast het terugbrengen van de gehuurde auto – en greep naar het wc-papier, maar ik voelde niks. Zelfs toen ik mijn hand er dieper instak kwam ik geen rol met velletjes tegen. Een blik leerde dat er geen papier was. Niks. Nakkes. Nada.
Ik vervloekte mijzelf dat ik in het opdoen van ruim 37 jaar levenservaring nooit de kwaliteiten heb ontwikkeld om éérst te kijken of alle benodigdheden voor een toiletbezoek aanwezig zijn alvorens over te gaan tot actie.
En nu zat ik hier. Lichte paniek maakte zich van mij meester. Ik kon hier niet voor eeuwig blijven zitten, want onze vlucht zou over anderhalf uur vertrekken. Ik hees mijn broek op en bad dat mijn onderbroek schoon zou blijven, terwijl ik met zo normaal mogelijke passen het vrouwentoilet in liep. In de hoop daar aangestaard te worden door een maagdelijk witte rol rechthoekige vellen papier. Of überhaupt iets waarmee ik kon vegen, al was het een stapeltje boombladeren of een pluk gras. Ik zou nu alles aannemen.
Helaas. Ook hier was in geen velden of wegen ook maar íets te vinden om mij uit deze benarde positie te helpen. Ik besloot om terug te gaan naar het mannentoilet en ging weer zitten. Een blik op naar beneden leerde dat mijn onderbroek, godzijdank, nog schoon was. Weinig leek me zo vervelend als in een vliegtuig moeten zitten met een plakkaat stront in mijn boxershort.
Omdat een oplossing uitbleef, hees ik de boel weer op en liep naar mijn reisgenoot toe. “We hebben een klein probleem”, zei ik tegen hem. Zichtbaar geamuseerd hoorde hij mijn verhaal aan. Een teken van een echte vriend: hij zal je altijd willen helpen, maar niet zonder eerst om je leed te lachen.
“Dan gebruik je toch een sok?”, zei hij alsof dit voor hem dagelijkse kost was.
Een sok??! “Je gaat terug naar de wc, doet een schoen en een sok uit, maakt met die sok de boel schoon, gooit hem in de prullenbak en klaar is Kees.” Zo gezegd, zo gedaan. Uiteraard stond er geen prullenbak bij de toiletten, maar alleen in de ruimte die vol zat met wachtende mensen. Met het schaamrood op de kaken propte ik zo snel als ik kon de misbruikte sok in de overvolle bak. Ook dat nog. We leverden de autosleutel in en vertrokken richting vliegveld.
Eenmaal in de lucht keek ik naar beneden, en zag twee voeten, twee schoenen en slechts één sok. Maar wél schone billetjes en dat is ook wat waard.
